| |
| |
| |
Hoofdstuk Vijf
Schoten voegde aan de mededeling van Fred enkele woorden toe: Albert van der Baan was op afschuwelijke wijze vermoord. De aanwezigen zouden zich aan een kort verhoor moeten onderwerpen. Hij verzocht ze in de eetkamer te willen blijven, terwijl hij ze in een ander vertrek één voor één zou ondervragen.
Daartoe kreeg hij van Emilie de beschikking over de zogenaamde ‘herenkamer’, een overblijfsel uit de tijd van Oudoom Karel, waarin niemand ooit zat. Volgens Agatha Fulton bestond de herenkamer dan ook uitsluitend om meer werk te verschaffen aan het huishoudpersoneel, dat in Arnhem al even zeldzaam was als elders in den lande.
Het tekende de werkwijze van de inspecteur, dat hij niet plechtig achter het grote bureau had plaats genomen, doch in een van de twee fauteuils, die bij een lage tafel voor de hoge schouw stonden. Achter hem, aan een hoek van het bureau, zat rechercheur Drummelt, een bedaarde jongeman, die de gesprekken stenografisch opnam. Verhoek, de jongste, maar zeker niet de minst pientere, van de rechercheurs, was naar de keukenregionen afgevaardigd om het personeel aan de tand te voelen.
Fred Warner had samen met Mevrouw Fulton een lijst van de in huis aanwezige personen opgemaakt. Deze had Schoten voor zich op tafel liggen. De bijzonderheden, welke Fred bij het gezamenlijk doornemen van de lijst had opgenoemd, had de inspecteur achter de namen geschreven.
Gastvrouw: Emilie Warner (56 jaar)
Huisgenoten: Constance Catrie, pleegdochter, studente in Amsterdam (20 jaar)
Fernand Catrie, pleegzoon, vierde klas gymnasium (17 jaar)
| |
| |
Mevrouw Fulton, logee, vriendin van de gastvrouw (56 jaar)
Gasten: deelnemers aan de familiereünie, allen neven en nichten:
Mr. Frederik Warner, advocaat, woonachtig in Amsterdam (38 jaar)
Jeanne Warner-Bergheide, zijn vrouw (33 jaar)
Barend Gerlach, burgemeester van Grootendonk, Noord Holland (50 jaar)
Eline Gerlach-Warner, zijn vrouw (36 jaar)
Willemien Warner, haar zuster, jongste van drie ongetrouwde zusters, woonachtig te Breda (38 jaar)
Lucas Warner, pianist en filmacteur, overgekomen uit de U.S.A. voor bezoek aan zijn zuster en Europese concerttournee (33 jaar)
Cecile Hienstra-Warner, zijn zuster, woonachtig in Den Haag, kortgeleden man verloren (40 jaar)
Bas Hienstra, haar zoon, M.T.S. er, (17 jaar)
Frits de Weert, op kantoor in Amsterdam, woonachtig te Bussum (36 jaar)
Evert de Weert, zijn broer, kunstschilder, woonachtig te Bussum (26 jaar)
Riet Tolen, belangrijke baan op kantoor in Nijmegen (41 jaar)
Dr. Philip Dona, doctor in de kunstgeschiedenis, woonachtig in Utrecht (35 jaar)
Personeel (vast):
Erna Vriend, hulp in de huishouding en kookster, wil haar leeftijd niet weten, naar schatting even in de veertig.
Annie Nooyen, assistente in de huishouding (mooie term voor tweede meisje) (23 jaar)
Personeel (tijdelijk):
Bep Nooyen, zuster van Annie (20 jaar).
Bovendien in de keuken nog Frans Schermer, de
| |
| |
chauffeur van de huurauto, waarmee Lucas Warner met zijn zuster en haar zoon uit Den Haag is gekomen.
Na enig nadenken besloot Schoten het eerste de advocaat te ondervragen, aangezien hij al enig contact met hem had gehad en een prettige indruk van hem had gekregen.
Fred kwam rustig binnen, zette zich in de fauteuil tegenover de inspecteur en gaf deze op zijn verzoek een korte uiteenzetting van het doel van de Warnerse familiedagen en van de indeling en het verloop van deze, zo noodlottig afgelopen, reunie.
Over de gedragingen van de familie in het Openluchtmuseum kon hij niet veel vertellen. Hij had bij de ingang een confrère uit Amsterdam ontmoet, die in gezelschap van zijn vrouw en twee dochters was.
‘Eerlijk gezegd hebben mijn vrouw en ik ons min of meer opzettelijk bij die kennissen aangesloten,’ bekende Fred. ‘Wij hadden nog een borreluurtje en een diner met de familie voor de boeg en dat leek mij voor mijn vrouw, die tenslotte maar aangewaaid is, heus welletjes. Wij waren vóór de anderen bij de ingang, hebben met die Amsterdammers staan praten, totdat de eerste familieleden er aan kwamen.’
‘Wie waren dat?’
‘Riet en Cecile. Maar de overigen kwamen gauw achteraan. Toen merkte ik, dat Albert ontbrak. Wij hebben even op hem gewacht, maar niet lang, want hij wist, waarheen wij gingen.’
Schoten knikte zwijgend, terwijl hij op zijn lijst een cirkeltje achter de naam van Mr. Frederik Warner en zijn echtgenote tekende om aan te geven, dat zij een alibi hadden voor de tijd van de moord, die volgens de mening van de dokter tussen half vier en vijf uur gepleegd moest zijn.
De inspecteur achtte het volstrekt niet onmogelijk, ja zelfs wel waarschijnlijk, dat de moordenaar van Albert van der Baan onder de deelnemers aan de familiereunie gezocht moest worden. Maar daar hij niet kon aannemen, dat twee bekende Amsterdamse advocaten samen met hun vrouwen en twee jonge meisjes een moord op touw gezet hadden, meende hij Fred en zijn vrouw wel te kunnen uitschakelen.
| |
| |
‘Nog iets bijzonders gebeurd onder het borreluurtje?’ vroeg hij. ‘Niets, het was mogelijk rustiger dan op andere familiedagen, maar iedereen hield zich kalm terwille van tante Emilie, die erg moe leek.’
‘Wat is Uw oordeel over de vermoorde?’
Fred haalde zijn schouders op.
‘Ik weet zo weinig van hem, zag hem alleen op de reunie's. Hij lag mij niet, maar ik kan mij niet voorstellen, dat iemand hem uit de weg zou willen ruimen. Hij leek zo'n onschadelijke vent, hoogstens een beetje vervelend door zijn voorliefde voor flauwe grappen, zoals die bij Royal, waarover ik U vertelde. Dat was ook nog een reden, waarom ik voorstelde niet langer op hem te wachten. Ik dacht, dat hij weer een of andere streek voorbereidde.’
‘Ja, dat is begrijpelijk. Maar vanmiddag moet er toch iemand in het Openluchtmuseum geweest zijn, die meer in van der Baan zag dan een onschadelijke grapjas, die hem haatte, bang voor hem was of in ieder geval meende, dat zijn dood verbetering zou brengen in een of andere moeilijke situatie. Zoudt U mij hierover iets meer kunnen vertellen??’
‘Nee, Mijnheer Schoten,’ zei Fred gedecideerd.
‘Nu, dan ben ik klaar met U!’
‘Vindt U het goed, dat ik bij de ondervraging van de anderen aanwezig ben?’ vroeg Fred. ‘Ik kan hen wellicht helpen, als dit nodig mocht blijken. En ik kan U misschien nog wegwijs maken, als de familiesituaties U niet duidelijk zijn.’
Schoten bedacht, dat de advokaat ook niet helemaal zeker was van de onschuld van zijn familieleden, maar hij gaf prompt zijn toestemming.
Er werd een derde stoel bij de lege haard geschoven en de inspecteur stuurde Drummelt naar de eetkamer toe om Mevrouw Warner te halen.
Pim werd heel kort ondervraagd. Zij bevestigde Freds lezing over hun bezichtiging van het museum, verklaarde, dat zij Albert alleen bij de familiereunie's had ontmoet en niets naders over hem kon vertellen. Zij vond het vreselijk, dat hij vermoord was, maar zou niemand weten, die tot zo'n misdaad in staat zou zijn.
| |
| |
‘Is U bij de borrel of onder het diner nog iets bijzonders opgevallen?’ luidde de laatste vraag van Schoten.
Ook hierop antwoordde zij ontkennend, maar bij deze verklaring klonk haar stem onzeker, vond de inspecteur. Hij kon echter niet zeggen of dit kwam, omdat zij onwaarheid sprak of door verklaarbare emotie over het gebeurde. Wel constateerde hij, dat haar echtgenoot, wiens stoel schuin achter haar stond, niets scheen te merken. Dus zette hij op de lijst een krabbetje achter haar naam om aan te geven, dat deze getuige misschien iets wist en met het verzoek Mejuffrouw Emilie Warner voor hem te willen roepen, liet hij haar gaan.
Schoten ging Emilie een eind tegemoet en leidde haar naar haar stoel, die hij hoffelijk aanschoof.
‘Het is verschrikkelijk,’ begon zij zelf, ‘zo'n jonge man, nog geen vijftig en dan vermoord! Iemand van onze familie, een kleinzoon van Dr. Frederik Warner! Vermoord!’
‘Rustig maar, Tante,’ zei Fred.
Ook de inspecteur sprak een paar kalmerende zinnen en begon daarna over de rondgang in het museum.
Emilie was vaag. Zij wist, dat zij de pijlen had gevolgd, zoals bij de ingang afgesproken was. Zij was verschillende huisjes binnengegaan. Niet álle, dat had haar te vermoeid geleken. Welke zij had bezichtigd, zou zij niet meer precies weten... Of zij bij de Veluwse boerderij was geweest?... Dat zou ze niet kunnen zeggen. Het beste herinnerde zij zich die grote schuur, waarin al die wagens stonden, maar dat was zeker niet de bedoeling van de inspecteur... Zij maakte een nerveuze indruk, vond Fred, die er uiterlijk onberoerd bijzat, maar wie geen woord ontging - de hemel wist, wat hun nog boven het hoofd hing! - zij zag er behuild uit en bleef af en toe in haar woorden steken, geen ongewone reactie bij een oudere dame, die zo'n schrik had gehad. Trouwens, als iemand onschuldig was, dan was zij het wel, meende Fred. Zij kende Albert niet eens.
Inspecteur Schoten deelde deze mening. Niet, omdat Emilie Warner hem zo'n lieve oude dame leek, ouderwets charmant, en beminnelijk, niet dáárom. Immers, hij zou zo, voor de vuist weg,
| |
| |
minstens tien gevallen van moord kunnen noemen, door lieve oude vrouwen gepleegd, waarvan de helft nog niet eens bewezen kon worden vanwege de geraffineerde techniek. Nee, hij nam haar onschuld aan, omdat hij haar er physiek niet toe in staat achtte. De dunne polsjes, die in de strakke mouwen van haar zwarte japon duidelijk uitkwamen, misten zeker de capaciteit om met kracht de zware beddepan te kunnen zwaaien. Daarbij kon hij zich niet voorstellen, dat zij met het paaltje van ‘Verboden Toegang’ over het terrein had gesjouwd, al was het nog zo'n klein eind geweest.
Toen hij haar dus vroeg, in wiens gezelschap zij geweest was, deed hij dat niet zo zeer om háár alibi als wel om dat van de anderen vast te stellen.
Maar ook op dit punt kon Emilie niets definitiefs zeggen. Het gezelschap had telkens gevarieerd, de een liep door, als de andere ergens in ging. Eerst had zij met de twee jongens gelopen, maar die gingen al gauw te vlug. Met Philip, de zoon van haar zuster Martha, had zij verschillende malen gepraat, evenals met een van de neven de Weert, die toch heus wel meevielen. Riet Tholen en het nichtje uit Den Haag hadden een heel stuk met haar opgewandeld en zij moest ook de pianist uit Amerika gesproken hebben, want zij herinnerde zich verhalen van hem over de film. Of was dat tijdens de borrel geweest?... Ook wist zij niet of zij dit alles in de juiste volgorde had genoemd, wat de inspecteur wel zou kunnen voorstellen, als hij in aanmerking nam, dat zij de meeste leden van het gezelschap die dag sinds jaren weer voor het eerst had ontmoet. Peter Schoten kon zich dit heel goed indenken. Had zij nog met het slachtoffer gesproken?
Emilie rilde. Prompt voelde zij Freds hand op haar schouder en hoorde zijn bezorgde vraag of het haar soms te veel werd.
Nee, het zou wel gaan, was haar antwoord. Zij ging rechter zitten, dacht even na en vertelde, dat zij met Albert gepraat had in het tentoonstellingsgebouw, waar poppen in Nederlandse klederdrachten geëxposeerd waren. Waarover zij gesproken hadden?... Over onbelangrijke dingen. Albert had grapjes gemaakt over een dame, die met de poppen bezig was en zelf net een pop leek.
Of zij ook wist, hoe laat dit gesprek ongeveer had plaats gehad, vroeg de inspecteur, overtuigd van het tegendeel.
| |
| |
Maar het verrassende antwoord luidde, dat zij om tien voor vier het tentoonstellingsgebouw had verlaten. Hoe ze dat zo precies wist?... Een jongetje, dat met een hele club naar binnen ging, had haar op de stoep gevraagd, hoe laat het was.
Eindelijk iets concreets, constateerde Peter bij zichzelf, iets, wat hij van deze getuige zeker niet had verwacht.
Hij vroeg haar niet of zij enig idee had van de dader of iets bijzonders aan de anderen had gemerkt. Waar zij het slachtoffer en de rest van de familie nauwelijks kende, leek hem dit nutteloos. Met een beleefd bedankje voor haar inlichtingen maakte hij dus een einde aan het onderhoud.
Emilie verliet langzaam de kamer, ditmaal tot de deur gebracht door Fred, die haar aanried op haar kamer te gaan rusten. Hij zou iemand sturen om haar gezelschap te houden.
De aangewezen persoon hiervoor was Mevrouw Fulton, waarvan bekend was, dat zij de hele middag thuis was geweest. Bovendien stond zij buiten de familie, zodat de inspecteur geen opzienbarende mededelingen van haar verwachtte en er geen lang verhaal van wilde maken.
‘Kende U het slachtoffer?’ vroeg hij.
‘Ik heb hem eenmaal ontmoet, toen hij kort geleden hier een bezoek bracht.’
Fred spitste zijn oren. Hij wist niet, dat Tante Emilie al eens eerder contact met Albert had gehad. Een ongerust gevoel kwam bij hem op, dat het vlug pratende dametje dingen zou lanceren, die beter verzwegen konden blijven - de bezoeken van Albert waren niet altijd onschuldig bedoeld en Fred herinnerde zich maar al te goed, waartoe die aan Oudoom Karel hadden geleid. - Tot zijn geruststelling antwoordde Agatha echter desgevraagd, dat er bij die visite niets bijzonders was voorgevallen.
‘Hoe was Uw indruk van de vermoorde?’
‘Hij vertelde allerlei grapjes, was erg druk en luidruchtig. Het leek mij geen belangrijk iemand.’ Agatha maakte een onbestemd gebaar met haar linkerhand om de onbelangrijkheid van Albert te onderstrepen.
‘Is U vanavond onder het diner nog iets opgevallen?’
| |
| |
‘Niet van degenen, die ik kende, maar dat zijn er maar enkelen. Riet Tolen had, als altijd, een hoog woord en wist alles beter. Fernand was geanimeerd voor zijn doen met die jongen uit Den Haag. Ik heb al zo dikwijls tegen Emilie gezegd, dat zij meer jongens van zijn leeftijd hier aan huis moet laten komen. Emilie zag er doodmoe uit, wat geen wonder is: eerst de voorbereidingen voor het diner, dan die vermoeiende middag en tot slot al die mensen over de vloer. Ik had haar vooruit kunnen zeggen, dat zij dit niet allemaal kon bolwerken. Maar zij is veel te toegevend, en daar profiteren de mensen van,’ besloot Agatha haar relaas over de enkelen, waarvan zij ‘niets bijzonders’ wist te vertellen.
Fred glimlachte. De inspecteur kuchte. En beiden vonden zij Mevrouw Fulton iemand, die haar mond niet kon houden en maar domweg er van alles uitflapte, een mening, waarop zij echter later nog wel terug zouden komen.
In de eetkamer waren zij na de eerste opwinding, die op het bericht van de moord gevolgd was, tot kalmte gekomen.
Aan het ene einde van de nog steeds niet afgeruimde tafel zaten Cecile en Pim op hun oude plaats met Luuk en Willemien, die erbij gekomen waren. Aan de andere kant zaten Philip en Riet met Barend en Lien. Frits en Evert stonden voor de opengeslagen terrasdeuren en rechts, het verste van de deur af, zaten Bas en Fernand met Connie in de brede vensterbank. In die hoek was ook het meeste leven, want de jongens uitten hun gissingen over het gebeurde met luide stem, terwijl de ouderen op gedempte toon spraken.
Cecile alleen zei niets. Zij zat stil voor zich uit te staren. Aan weerskanten van haar hielden Pim en Luuk een lusteloze conversatie gaande met Willemien zonder dat zij er in slaagden om Cecile erbij te betrekken.
Na een correct tikje op de deur stond Drummelt op de drempel. ‘Zou de Heer Lucas Warner in de herenkamer willen komen?’
Voor Luuk van zijn stoel af was, stond Barend echter al bij de deur.
‘Rechercheur, ik zou het zeer op prijs stellen, als de inspecteur eerst met mij wil spreken, aangezien ik nog een trein moet halen vanavond.’
| |
| |
‘Een ogenblik, Mijnheer,’ zei Drummelt.
En even later:
‘Wilt U dan maar eerst komen?’
Barend kwam mét zijn vrouw, die zijn hand stijf vast hield, ook toen zij in de fauteuil zat en hij leunend tegen de schoorsteenmantel naast haar bleef staan.
Gerlach was, rustig vriendelijk en op gepaste wijze onder de indruk van het gebeurde, maar iets nieuws had hij niet te vertellen.
‘Ik heb met mijn vrouw het terrein rondgewandeld,’ antwoordde hij op de eerste vraag.
‘Voortdurend in elkaars gezelschap?’
‘Ja, hoewel de een wel eens met een paar van de club ergens inging, terwijl de ander buiten bleef wachten. Maar langer dan een minuut of vijf heeft dat nooit geduurd, niet waar, Lientje?’
Zijn vrouw knikte. Zij keek diep ongelukkig en angstig als verwachtte zij ieder ogenblik gearresteerd te zullen worden.
‘Bent U in de Veluwse boerderij geweest?’
‘Dat zal wel. Wij hebben diverse boerderijen bekeken, maar ik herinner mij alleen goed die uit Scharwoude, omdat die bij ons uit de buurt is. Een prachtstuk. Wij zijn er een hele tijd geweest met Riet Tolen, mijn schoonzuster Willemien en de familie uit Den Haag, nietwaar vrouwtje?’
Zijn vrouw knikte weer.
‘Weet U misschien, hoe laat het was?’
Sinds het onderhoud met Emilie wist de inspecteur, dat de kritieke tijd tussen tien voor vier en vijf uur lag, maar hij zorgde er wel voor de mensen niet op hun qui-vive te brengen door zelf een tijd te noemen.
De burgemeester had ‘geen idee.’ Hij wist alleen, dat zij vóór half vijf in de kruidtuin waren gekomen. Verder kon hij met de beste wil de inspecteur niet helpen. Hij had Albert nog nooit eerder ontmoet en zou dus niet weten of iemand reden had om hem te vermoorden. De verdere familieleden van zijn vrouw kende hij evenmin, hoogstens had hij enkele van hen op zijn trouwreceptie gezien, wat hij zich overigens nauwelijks herinnerde, zodat hij bezwaarlijk iets bijzonders aan iemand zou kunnen constateren...
| |
| |
En als de inspecteur het goed vond, zou hij nu graag vertrekken. Hij had afgesproken om bij zijn ouders in Zeist te gaan logeren, bejaarde mensen van in de zeventig, die zich zeker ongerust zouden maken als hij en zijn vrouw niet op de afgesproken tijd aankwamen. Bovendien kon de inspecteur wel zien, dat zijn vrouw uitgeput was. Hoe eerder zij rust kon nemen, hoe beter het was, nietwaar?
Schoten begon een idee te krijgen, hoe deze burgemeester zijn gemeenteraad aanpakte: zij hoefden slechts ja te zeggen, nietwaar? Hijzelf deed dat nu tenminste ook, maar tekende tevens op zijn lijstje aan, dat Mevrouw Gerlach wel heel bijzonder uit haar doen leek.
De gangdeur was al achter hen dicht gevallen, toen Fred zich nog afvroeg, hoe het kwam, dat Gerlach, die onder het diner ineengedoken als een geslagen hond tegenover hem had gezeten, plotseling was omgedraaid als een blad aan een boom.
‘Wie moeten nog meer met de trein mee?’ vroeg Schoten aan Fred. ‘Riet Tolen en Willemien Warner naar Nijmegen. Willemien logeert vannacht bij Riet. Philip Dona naar Utrecht. De overigen zijn per auto.’
‘Dan werk ik eerst deze drie af,’ besloot de inspecteur.
Het verhoor van Riet Tolen leverde geen nieuwe aspecten op, doch wel een dubbel alibi, omdat zij verklaarde van ongeveer half vier af onafgebroken in het gezelschap van Cecile Hienstra geweest te zijn, totdat zij bij de uitgang kwamen. Zij herinnerde zich ook heel goed, dat Tante Emilie met hen meegewandeld had. Dat was geweest, voor zij bij het tentoonstellingsgebouw kwamen. Cecile en zij hadden geen zin in de klederdrachten gehad en toen was Albert plotseling opgedoken en had Tante onder de arm mee naar binnen genomen. Dat was de laatste maal geweest, dat zij Albert had gezien.
Van de Veluwse boerderij herinnerde zij zich niets, wel van de Noord Hollandse, waarover Gerlach ook zo verrukt was en die zij samen met hem en zijn vrouw uitgebreid had bekeken. Verder kon zij zich niet voorstellen, dat iemand ooit zo'n onbetekenende man als Albert had kunnen vermoorden, maar zij vond het wel een
| |
| |
akelig idee, dat zij eigenlijk voor deze misdaad verantwoordelijk was.
‘Wat bedoelt U?’ vroeg Schoten.
Nu, zij had het initiatief voor deze reunie genomen. En op de reunie was hij vermoord! Het gaf haar wel een gevoel van schuld, dat heel verdrietig was, hoewel natuurlijk ongemotiveerd...
‘Want,’ zo besloot zij met haar luide stem, ‘ik ben toch wel overtuigd van de waarheid van de stelling, dat niemand dood gaat vóór zijn tijd.’
Na zo alle eventuele verantwoording van zich af geschoven te hebben verliet zij het vertrek met flinke, grote passen, de deur gedecideerd achter zich dichttrekkend.
‘Zij is merkwaardig kalm,’ zei de inspecteur tegen Fred.
‘Gebrek aan fantasie,’ antwoordde deze. ‘Daarbij een beetje bekrompen en eigenwijs, familie-eigenschappen, waaraan niet alle Warners zich hebben kunnen onttrekken. Maar Riet is een best kind. Ik ken haar van mijn prille jeugd af en ik ben blij, dat U haar in ieder geval van de lijst der verdachten kunt afvoeren.’
Willemien wekte bij Schoten een gevoel van medelijden op. Zij was niet lelijker, niet ouder, niet stijver, niet slechter gekleed dan Riet en leek toch deze eigenschappen eerder te bezitten dan haar nicht. Maar haar geheugen en opmerkingsgave waren even goed. Het bleek echter, dat zij telkens ander gezelschap had opgezocht, zodat haar verhaal weinig houvast bood. Met Albert had zij geen woord gesproken. Zij vond het ontzettend dat hij zó aan zijn eind gekomen was, maar kon geen enkele aanwijzing geven.
Zij ging weg na vernomen te hebben, dat Riet en zij, indien zij wilden, konden vertrekken.
‘Het is eigenaardig,’ zei Schoten, toen hij weer met Fred alleen was - met Drummelt als een zwijgende schaduw achter zich aan het bureau. - ‘Zij heeft om de haverklap met anderen gelopen zonder ook maar een ogenblik het slachtoffer te treffen.’
‘Zij zal hem met opzet ontlopen hebben, omdat zij helemaal uit haar doen was over die bewuste mop.’
‘Voor dergelijke banale grapjes moet men ook een bepaalde mentaliteit hebben,’ merkte de inspecteur, die deze mentaliteit zelf
| |
| |
niet bezat, afkeurend op. ‘Maar het is jammer, dat zij zo stuivertje gewisseld heeft, want zij is iemand, die goed oplet en zij onthoudt het best.’
‘Training,’ zei Fred. ‘De gezusters Warner weten alles van heel Breda. Zij zien alles, onthouden alles en bespreken alles: een wandelend Vade-mecum in drie delen. Alleen Lientje, de jongste, is nooit zo geweest.’
Terwijl Philip ondervraagd werd, namen Riet en Willemien, die nog een minuut of tien de tijd hadden, in de eetkamer afscheid van de overgebleven acht, die niets wijzer geworden waren en wel eens wat anders wilden horen, dan elkanders veronderstellingen.
Met uitzondering van Pim en Cecile, als met een magneet aan hun stoelen gekleefd, kwamen zij dicht bij de gangdeur om het tweetal staan en begonnen te vragen:
Hoe was Albert vermoord? En waar? En wanneer? Wie had het ontdekt? Waren er al aanwijzingen in een of andere richting? Had de politie al iemand op het oog?
‘Beste mensen, dat weten wij niet,’ zei Riet, die iedereen, behalve Connie en de jongens, een ferme afscheidszoen had gegeven.
Maar Willemien had haar conclusies al getrokken en zei, dat de misdaad waarschijnlijk gepleegd was in de Veluwse boerderij, omdat de inspecteur speciaal daarnaar informeerde.
‘Hoe en wanneer?’ vroeg Evert nogmaals.
‘Dat heb ik niet uit zijn vragen kunnen opmaken.’
‘Wat vroeg hij dan?’ informeerde Luuk.
‘In wiens gezelschap wij gewandeld hadden,’ zei Riet.
‘Voor het alibi. Net wat ik al zei, Fernand. Om het alibi gaat het altijd.’ De stem van Bas klonk bijna enthousiast.
‘En of je aanwijzingen kunt geven, die de politie op het goede spoor kunnen brengen,’ vervolgde Riet. ‘Maar dat kon ik niet, hoor.’
‘Dat lijkt mij ook heel moeilijk,’ zei Frits nadenkend.
‘Weten jullie, waarop hij bijzonder de nadruk legde,’ zei Willemien gewichtig - zij wilde toch ook nog een duit in het zakje doen - ‘Of je enig vermoeden had, waarom hij vermoord is en wie het gedaan kan hebben.’
| |
| |
Zij was nauwelijks uitgesproken of van het einde van de tafel klonk een verschrikte kreet van Pim... Cecile was flauw gevallen en met stoel en al onder de tafel gegleden.
‘Kunt U zich indenken, dat iemand reden had om Albert van der Baan te vermoorden?’ vroeg de inspecteur.
Philip Dona, kleintjes weggedoken in zijn stoel en af en toe verlegen met zijn ogen knipperend, schudde ontkennend het hoofd.
‘Maar dat zegt niéts,’ zei hij aarzelend en langzaam zijn woorden kiezend. ‘De ene mens zou iemand kunnen vermoorden ter wille van iets, waarom een ander lacht.’
Schoten ging hier niet op in. Een discussie over de psychologie van moordenaars met een doctor in de kunstgeschiedenis kon heel interessant zijn, maar als hij die nacht nog een paar uur slapen wilde, moest hij voortmaken.
‘Hoe heeft U over het terrein gelopen?’
‘Volgens de pijlen, dat hadden wij afgesproken,’ zei Philip op verontschuldigende toon alsof hij iets verkeerds had gedaan.
‘Met wie heeft U de rondgang gemaakt?’
‘Met de meesten van het gezelschap. Het wisselde nog al eens.’ Philip voelde in een gewoontegebaar aan zijn bril, stak een hand in zijn broekzak en trok hem er direct weer uit.
‘Ook met het slachtoffer?’ vervolgde Peter zijn vragenreeks zonder te verwachten, dat hij iets aan het antwoord zou hebben. Nee, daarvoor vond hij Philip teveel het type van de verstrooide professor.
‘Ik heb verschillende keren een eind met Albert opgewandeld. In het begin tenminste. Later heb ik hem niet meer gezien.’
‘Bent U in de Veluwse boerderij geweest?’
Terwijl hij dit vroeg, bedacht de inspecteur, dat hij zich slechts met de grootste moeite deze ietwat bedeesde man kon voorstellen moordlustig zwaaiende met de beddepan.
‘Ik ben overal in geweest. Daarom wisselde mijn gezelschap zo. De anderen sloegen nu en dan iets over. Maar ik interesseer mij voor exposities. Uit hoofde van mijn vak heb ik er veel mee te maken. Ik adviseer dikwijls bij tentoonstellingen.’
Philip zweeg even, voelde weer in zijn zak, duwde aan zijn bril en
| |
| |
kwam toen opeens los, zoals verlegen mensen wel meer doen, wanneer het gesprek op een terrein belandt, waar zij thuis zijn.
‘Hoogstwaarschijnlijk krijg ik binnenkort de leiding van een museum in de Verenigde Staten. Relaties in Amerika hebben mij aanbevolen voor de functie van directeur van het Donell Ray Museum for Modern Art in Philadelphia. Natuurlijk uitsluitend moderne kunst. Het is heerlijk werken daar. Zij beschikken over veel geld en de directeur heeft de vrije hand, ook bij de aankopen. Ik schijn een goede kans te maken...’
‘Hoe laat was U daar?’ onderbrak de inspecteur.
‘Waar?’ Philip kwam tot de ontdekking, dat hij afgedwaald was, keek verwilderd rond en herhaalde: ‘Waar bedoelt U?’
‘In de Veluwse boerderij.’
‘Dat kan ik niet precies zeggen. Half vier, vier uur, denk ik.’
‘Heeft U daar iets bijzonders opgemerkt?’
‘Inderdaad, iets heel bijzonders, iets heel raars,’ zei Philip nadenkend.
Als hij maar niet een van de anderen zonder noodzaak erbij haalde, dacht Fred, wetend, dat Philip buiten zijn vak vaak een kind gelijk was en de domste dingen zei.
‘Wat heeft U dan gezien?’ vroeg Peter - het lijkt wel, of wij ‘ik zie, ik zie, wat jij niet ziet’ spelen, dacht hij, straks antwoordt hij nog: ‘een grote, grote walvis.’ - Toch was hij wel benieuwd, je kreeg soms aanwijzingen van totaal onverwachte personen, dat had hij bij die oude tante ook gehad.
‘Een kastje, dat in het geheel niet bij de overige meubels paste,’ zei Philip bedrukt. ‘Erg jammer. En onbegrijpelijk. Het museum is verder zo uitstekend ingericht.’
‘O, ja?’ zei Schoten op vragende toon.
Rechercheur Drummelt grinnikte ongezien en veilig in zijn hoek je. Met deze uitdrukking gaf de inspecteur steeds uiting aan een ergernis, die hij niet wilde tonen.
‘Ja, uitstekend ingericht,’ bevestigde Philip onschuldig.
‘Dan zal ik U niet langer ophouden, Mijnheer Dona,’ zei Schoten, correct opstaande. ‘U kunt naar Utrecht vertrekken.’
En voor mijn part niet naar Utrecht, maar naar Philadelphia, voegde hij er in gedachten minder beleefd aan toe, daar kun je dan
| |
| |
in je moderne museum alle meubels bij elkaar passen.
Op dit moment stak rechercheur Hendrik Verhoek zijn blond, bloemzoet hoofd om de deur en vroeg:
‘Mijnheer, kan ik U even spreken? Ik heb hier een paar dingen, die U moet weten.’
|
|