| |
| |
| |
Hoofdstuk Twee
Fred Warner reed zijn auto tussen twee andere op het parkeerterrein tegenover Royal. Voor de wagen goed en wel stilstond, was Evert, die met zijn broer achterin zat, er al uit om voor Pim het portier te openen.
‘Kom er gauw uit, kind. Zonde om bij dit heerlijke weer een minuut langer dan nodig is in die dichte auto te zitten.’
Het ‘kind’, blond en rank, in een groen mantelpakje met zwarte schoenen, hoed, tasje en handschoenen, wipte naar buiten.
‘Wij treffen het inderdaad prachtig,’ zei ze tevreden. Fred sloot secuur de portieren en gevieren stapten zij naar het café aan de overkant. Uit de verte zagen zij de grote kring al, die achter een van de brede ramen zat. Bij de ingang was Riet als organisatrice van de reünie aanwezig om hen te verwelkomen. Naast haar stond een donkerblonde man in een lichtgrijs pak, middelmatig groot en ietwat gezet, wiens zwaar geluid de heus niet zachte stem van Riet geheel overstemde.
‘Welkom, welkom namens de feestcommissie,’ galmde hij. ‘Pim, wat zie je er weer charmant uit! Ha, die Evert! Hoe staat het met de schilderkunst? En daar is onze neef Frits ook. Nu stijgt het peil ineens met sprongen. Frederik, mijn complimenten met je vrouwtje. Je legt er eer mee in.’
Een joyeuse begroeting, een joviale toon, een gulle lach en een breed uitgestoken hand, die echter even in de ruimte bleef hangen. Want Pim begroette eerst Riet, Frits had plotseling beide handen nodig om zijn das recht te schuiven en Evert deed vol aandacht langzaam de deur dicht.
Dus was het Fred, die met een bedaard: ‘Zo Albert, hoe gaat het?’ de uitgestoken hand drukte en direct met schrik losliet. Want een knerpend schel gefluit klonk door het café. De aanwezigen keken verbaasd en ook wel verstoord op en Albert van der Baan toonde
| |
| |
hard lachend een mechaniekje, dat hij in de holte van zijn hand hield.
‘Als je er op drukt, gaat het piepen,’ verklaarde hij zéér luid, zodat alle bezoekers het horen konden. ‘Jij bent de vijfde, die er in vliegt. Ik heb de professor tuk gehad en de man uit Hollywood en de burgemeestersvrouw en Riet hier’ - met een gebaar naar Riet, die de gebroeders de Weert met een omhelzing begroette - ‘een goede mop, hè?’
‘Vervelende hansworst,’ prevelde Frits tegen Evert, die zijn schouders ophaalde.
Maar Fred zei goedgeluimd, dat het zijn eigen schuld was. Hij had kunnen voorzien, dat Albert weer kunstjes zou vertonen. Voor de rest van de dag zou hij op zijn hoede zijn.
‘De beste manier om op die flauwiteiten te reageren,’ zei hij fluisterend tegen Pim, toen zij met de anderen naar de familiekring liepen. ‘Des te eerder krijgt hij er zelf genoeg van.’
Het viel echter niet mee om tegenover Albert voortdurend op zijn qui-vive te zijn. Toen iedereen na de begroeting van de vier laatst aangekomenen weer ging zitten, klonk er opnieuw een geluid, raar en onbehoorlijk, zoals men in een beschaafd gezelschap niet pleegt te horen. Even was er een pijnlijke stilte en Willemien Warner bloosde achter de moesjesvoile van haar kennelijk nieuwe hoed.
‘Maar Willemientje...,’ zei Albert, die naast haar zat, lacherig ontdaan.
Willemien kleurde nog erger, bewoog zich zenuwachtig en wéér klonk het, nog harder dan de eerste keer.
‘Maar Willemientje toch...’ Albert knipoogde jolig tegen de anderen.
‘Stil toch, Albert,’ zei iemand.
Van drie kanten begon men tegelijk over het mooie weer: Philip Dona verkondigde zonder inleiding de lof van Arnhems omstreken.
‘Willemien, sta eens op,’ verzocht Fred rustig. ‘Ik vermoed, dat onze grapjas weer in actie is geweest... Alsjeblieft! Dat dacht ik al.’
Hij bukte zich over de lage fauteuil en pakte van de zitting, een plat, grijs zakje, dat weer prompt piepte, toen hij het aanraakte.
| |
| |
‘Ha, ha, ha.’ Alberts lach vulde weer de zaal. ‘Frederik, je bent een slimmerd. Maar hij was weer goed, hè?’ Hij nam het zakje, dat maar steeds bleef kreunen, van Fred af, draaide er een bijna onzichtbaar knopje af, waardoor het geval futloos in elkaar kromp en stopte het in de zak van zijn colbertje. ‘Plastic,’ verklaarde hij trots. ‘Het nieuwste schertsartikel, neemt geen plaats in, is zo licht als een veer en voor het gebruik blaas je er lucht in. Komt uit België. Daar is een fabriek, die uitsluitend van dergelijke grapjes maakt. Dit is een van de beste. Als ik aan het gezicht van Willemientje denk, moet ik weer lachen. Ha, ha, wat keek je ongelukkig, nichtje?’
Willemien schudde zwijgend het hoofd. De blik, die zij Albert toewierp, was zo vol afkeer, zelfs háát, dat Philip en Barend tegelijk opsprongen om haar hun plaats aan te bieden.
‘Barend, kom jij dan hier zitten,’ regelde Fred. ‘Wij nemen die clown tussen ons in. Samen houden wij hem wel in toom. Mijn vrouw wil graag een praatje met Willemien maken; zij ziet mijn nichten zo zelden.’
Zo kwam Willemien aan de andere kant van de eclipsvormige kring terecht, naast Pim, die direct over Breda ging praten, ijverig gesecondeerd door Evert, die aan de andere kant van Willemien zat. De overigen begonnen ook links en rechts gesprekken. - Het incident was overgewaaid.-
‘Merkwaardig,’ zei Luuk, die tussen Pim en Frits zat, op gedempten toon tot laatstgenoemde. ‘Het blijft toch waar: de vos verliest wel zijn haren, maar niet zijn streken. Albert wordt al aardig kaal, maar die grapjasserij heeft hij niet afgeleerd.’
‘Begin tegen mij niet over die proleet,’ zei Frits. ‘Ik snap niet, waar hij de treurige moed vandaan haalt om vandaag bij de partij te zijn. Als ik dat geweten had, was ik niet gekomen.’
‘O, jé, nu krijg ik de erfeniskwestie te horen, meende Luuk, denkend aan de verhalen, die hij hierover al van Cecile had gehoord. Tot zijn grote vreugde werd het hem bespaard, doordat Cecile, die rechts van Frits zat, deze in het gesprek betrok, dat zij met haar andere buurman, Philip, voerde.
Daar Pim nog steeds doende was om Willemien op te monteren, kon Luuk op zijn gemak de familieleden bekijken, die hij in twaalf
| |
| |
jaar niet meer had gezien. De meesten vond hij niet veel veranderd. De nichten Riet, Willemien en Lien waren, hoewel natuurlijk ouder geworden, nog zoals hij ze zich herinnerde: groot en fors, een beetje stijf, solied en correct gekleed met frisse onopgemaakte gezichten en onopvallende hoeden op rustige, weinig gekrulde kapsels. Luuk kwam tot de ontdekking, dat hij al deze ouderwets degelijke trekjes, welke hem vroeger in de nichtjes geërgerd hadden, nu wel aantrekkelijk vond. Vermoedelijk omdat zij zo heel anders waren dan het doorsnee type vrouw dat hij in de States ontmoette, bedacht hij. Toch vond hij de vrouw van Fred, waarop zijn zuster zo gesteld was, ook aardig, niet zo zeer om haar elegance en knappe gezichtje, maar vooral omdat zij zo intelligent uit haar ogen keek. Wat de neven betrof: Fred was nog dezelfde, Frits was van een ernstige twintiger een dito dertiger geworden. Het was hem aan te zien, dat hij het niet breed had. Dat had Sis goed bekeken. Evert was ook al niet florissant gekleed, maar die kon het hebben. Zonder lange haren of een wapperende das had hij toch iets artistieks en nu, midden in de twintig had hij ditzelfde tintelende vrolijke, dat Luuk zich nog zo goed van de veertienjarige Evert herinnerde. Aan de andere kant van de kring verveelde Bas Hienstra zich gruwelijk tussen Lien Gerlach en haar man, die beiden breed-uit in een diepe stoel achterover leunden en zich niet geroepen voelden om een jongen van zeventien jaar bezig te houden.
Een waardeloos karwei, zo'n familiebijeenkomst, bedacht Bas. Had hij daarvoor een tennismatch moeten afzeggen? Een koopje, om met die oude sokken op te trekken! Die dikke turven naast hem zaten maar stom te grinniken. Oom Luuk was een heel eind van hem vandaan en Mam zat aan de overkant te kwebbelen met een zekere Philip, een rare snuiter, die niet rookte en tabletjes in zijn thee deed tegen een of andere kwaal, terwijl hij alsmaar zanikte over een schilderij, dat hij ergens in Portugal had gezien. Aan zijn andere kant zat die Riet uit Nijmegen tegen Oom Fred te oreren. De man kon er gewoon niet tussen komen. En die moppige neef, die zo'n deining had veroorzaakt, zat er naast met een snuit, alsof hij ieder ogenblik weer iets zou vertonen. Nu, wat hem betreft, mocht die Albert zijn gang gaan... Bas zuchtte hoorbaar.
‘Mijn zoon verveelt zich bij al die oudere mensen,’ onderbrak
| |
| |
Cecile het betoog van Philip, dat haar eerlijk gezegd een beetje lang ging vallen. ‘Zullen wij verderop gaan of wachten wij nog op tante Emilie?’
‘Als jullie willen, kunnen wij opstappen,’ zei Riet. ‘Wij treffen Tante met Connie en Fernand bij het museum. Die twee zijn goed gezelschap voor jou, Bas.’
‘Rietje, nichtje, je organisatie is subliem,’ riep Albert. ‘Zelfs voor een paar kornuiten voor het jongste neefje is gezorgd. Wat zeg jij daar wel van, snuiter?’
Bas was al opgestaan. Hij grinnikte een beetje en slungelde vast vooruit naar de uitgang. De dames maakten zich gereed, de heren pakten hoeden, Fred Warner rekende af, Philip Dona bukte zich om een handschoen op te rapen, die Riet had laten vallen.
De eersten van het gezelschap zouden juist naar buiten gaan, toen het café werd opgeschrikt door een hevig gerinkel. Gasten sprongen op, obers kwamen toesnellen... Een blad met glazen, dat viel?... Een tafel, die werd omvergelopen?... Men keek en zocht... Toen daverde weer de lach van Albert.
‘Je zou je doodschrikken, hè? En het is toch niets anders dan een stelletje metalen plaatjes aan een kettinkje. Als je het laat vallen, is het net of er een servies tegen de grond gaat. Ook geen gek artikel, wat?’
De familie keek lichtelijk gegeneerd, sommige gasten lachten, Albert raapte nog steeds schaterend het geval op, propte het in zijn zak en liep achter Philip en Fred aan naar buiten.
Daar waren zij aan het delibereren, hoe zij naar de Schelmseweg zouden gaan. Er waren twee auto's: de Citroën van Fred en de luxe taxi, die Luuk voor die dag had gehuurd. Daarin konden, behalve de Haagse chauffeur, vier passagiers meerijden. Daar Fred er drie kon meenemen, werd besloten, dat vijf leden van het gezelschap alvast zouden gaan wandelen. De auto's zouden de rest wegbrengen en dan weer terugkomen om de anderen te halen.
‘Ik sluit mij bij de wandelaars aan,’ zei Luuk. ‘Wat doe jij, Sis?’
‘Cecile en Lien gaan met Pim en mij mee,’ verklaarde Fred. ‘Als Riet en Willemien in jouw wagen gaan, zijn de dames bezorgd. De mannen moeten het zelf maar uitzoeken.’
| |
| |
‘Laat mij met Luuk wandelen,’ verzocht Philip. ‘Ik heb nog een en ander met hem te bespreken.’
‘Oom Luuk, ik ga met jou mee,’ zei Bas, er niets voor voelend om met die ‘twee oude nichten’ mee te rijden.
‘Barend, kom jij dan tussen Riet en mij inzitten,’ vroeg Willemien van de achterbank van de wagen.
‘Kindlief, daarvoor is je zwager veel te breed. Dat is meer geschikt voor mij.’ Evert, die niet van lopen hield, wrong zich handig tussen de dames, schoof voorzichtig een arm achter iedere buurvrouw om, zodat hij beiden in een brede omarming omvat hield en constateerde tevreden, ‘dat hij zich voelde als een keizer.’ ‘Ga jij maar naast de chauffeur zitten, Barend,’ besloot hij nonchalant. ‘Dat doe ik wel.’ Albert trad al naar voren.
Maar Barend, die op zijn rustige stille manier een goed opmerker was en de gevoelens van verschillende familieleden omtrent Albert al aardig doorhad, begreep, dat deze combinatie minder gewenst was. Hij stelde voor, dat Albert en hij zouden wandelen en dirigeerde Frits, die er zwijgend bijstond, naar de taxi.
‘Uitstekend geregeld, burgemeester,’ galmde Albert's stem over het Nieuwe Plein, ‘Kun je de gemeenteraad ook zo goed naar je hand zetten? Of zijn die boerenpummels niet zo gewillig als wij?’ Diverse voorbijgangers keken hen nieuwsgierig aan. Albert lachte weer luid, maar Barend liep lichtelijk geërgerd en zonder iets te zeggen achter Luuk en Philip aan, die alvast met Bas op weg waren gegaan.
‘Nu zit Barend met Albert opgescheept,’ constateerde Evert grinnikend in de auto.
‘Daar kan hij wel tegen,’ verzekerde Riet, ook lachend.
‘Albert is een ploert,’ zei Frits, half omgedraaid op de voorbank om beter mee te kunnen praten.
‘Je overdrijft, Frits,’ suste Riet. ‘Ik kan die grapjes van hem ook niet waarderen, maar zo erg als jij zegt, is hij niet.’
‘Noem jij dat maar niet erg, zoals hij mij beledigd heeft.’ Willemien zag vuurrood van opwinding.
‘Een schaamteloze ploert,’ herhaalde Frits. ‘Ik begrijp niet, dat je hem uitgenodigd hebt, Riet!’
| |
| |
‘Dat is onzin!’ verdedigde Riet zich. ‘Ik heb eenvoudig alle neven en nichten gevraagd, zonder aanzien van de persoon.’
‘O, ik zal mij wel goed houden,’ verzekerde Willemien. ‘Ik zal het alleen niet gauw vergeten. Jullie zullen het misschien niet geloven, maar ik had hem kunnen vermoorden, toen hij mij daar zo voor gek had gezet.’
‘Dat geloof ik direct.’ Evert knipoogde naar Frits en tikte Riet op de schouder, ten teken, dat zij hem moesten laten begaan. Hij zou Willemien wel tot bedaren brengen.
‘Dat geloof ik direct,’ herhaalde hij. ‘Ik zin al lang op een nette handige manier om onze neef Albert om zeep te brengen. Zouden wij met vereende krachten iets kunnen bereiken, Willemien? Het Openluchtmuseum lijkt mij er wel geschikt voor. Wij kunnen hem ophangen aan een afgelegen boompje of quasi per ongeluk in een vijver duwen.’
‘Je moet niet zo doorslaan, Evert,’ waarschuwde Frits. ‘Die meisjes zouden bang van je worden. De beste houding tegenover Albert is hem negeren.’
‘En iemand vermoorden kun je moeilijk negeren noemen,’ vond Riet.
‘Jullie moeten er buiten blijven,’ zei Evert. ‘Dit is iets tussen Willemien en mij. Wij stichten samen een bond tot het uitroeien van Albert van der Baan, niet waar Willemien? Je doet toch mee?’
Willemien knikte. Zij glimlachte al een beetje. Hierdoor aangemoedigd, begon Evert een reeks statuten voor de nieuwe vereniging te formuleren, de een nog dwazer dan de andere. Frits schudde weer het wijze hoofd. Riet luisterde maar half. Zij dacht aan de laatste toebereidselen voor Tantes diner, waarvoor Mevrouw Fulton, de logee, zou zorgen... de tafelschikking zou straks nog veranderd moeten worden, want zij kon Albert niet handhaven tussen Willemien en Lien... zij moest zelf maar naast hem gaan zitten en Fred, die zich niet zo gauw opwond, aan zijn andere kant... vervelend, dat die lui zich zo druk maakten over die onbenullige grapjes van zo'n lummel als Albert...
Zij schrok op uit haar gedachten, toen de auto stopte voor de ingang van het Openluchtmuseum en Evert zichzelf onderbrak met de uit- | |
| |
roep, dat die dame in het zwart, die daar stond te wachten, kennelijk hun onbekende tante was.
‘Ja, dat is Tante Emilie,’ beaamde Riet, ‘met haar pleegkinderen Constance en Fernand Catrie.’
‘Lang niet lelijk, die Constance,’ zei Frits, terwijl hij Riet hielp uitstappen.
Evert, die moest blijven zitten, totdat Willemien er uit was, verklaarde spontaan, dat hij dat meisje beslist een éngel vond. Hij kon zijn ongeduld nauwelijks bedwingen. Toen Willemien, die niet tot de vlugsten behoorde, eindelijk uitgestapt was, viel hij in zijn haast bijna uit de wagen. De chauffeur, die het portier openhield, kon hem nog net op de been houden. Evert bedankte hem haastig en rende toen de anderen voorbij om als eerste de familie te begroeten, nagestaard door de chauffeur, die werktuigelijk de sigaret accepteerde, welke Frits hem aanbood.
|
|