'De briefwisseling Balthazar Huydecoper - Gerard Meerman en Huydecoper's onvoltooide voorrede tot de Rijmkroniek van Melis Stoke'
(1948)–Henri A. Ett– Auteursrecht onbekendII.Wel Edele Gestrenge Heer
Toen my, voor weinig dagen, UWelEdGestr. zeer verpligtende Brief van 16 Sept. 1754, van Texel alhier werdt toegezonden, smertte het my, dat ik den zelven omtrent vyf weeken te laat ontvong: maar de inhoud deedt my zulks ras vergeeten, voor den welken ik my, van nu af aan, aan UWelEdGestr. ganschelyk verpligt houde en erkenne, te meer omdat ik dikwijls zeer ongelukkig geweest ben in het ontvangen van gunst- of vriendschapsblyken van deeze soort, zelfs als ik ze zocht ter plaatse daar ik | |
[pagina 108]
| |
wist dat ze te vinden waaren. Het welk krachtig medegeholpen heeft om my eenen lastigen arbeid te doen beginnen en uitvoeren, buiten alle correspondentie, met het geene ik zelf bezat. Hieruit is verder voorgesprooten, dat ik volkomen Meester van my zelven gebleeven zynde, eenen gansch anderen weg ben ingeslagen, dan onze nieuwe Historieschryvers gedaan hebben. Om UWelEd Gestr. daarvan eenig denkbeeld te geeven, als mede van myne manier van behandelinge, voeg ik hierby het geen ik noch onder handen had toen ik UWEdGestr. schryven ontvong. Want het gaat met het gansche werk, gelyk 't gegaan is met dit stuk: daat komt dagelyks wat by. Hier evenwel is de gansche twyffeling nieuw, anders zoude ik voor myn laatste vertrek van Texel noch veele boeken naargezien. of zelfs mede genomen hebben. UWEGestr. gelieve dit vertrouwen, dat ik in de zelve stelle, aan te neemen als een uitwerksel myner dankbaarheid. En mag ik het te rug krygen, verrykt met UWEG. consideratien, niets zal my aangenaamer zyn. Om te komen tot den inhoud van UWEG. missive zo moet ik hier weder bekennen dat ik voor de zelve noit geweeten heb dat het oudste MS. van Stoke, 't welk Douza gehad heeft, thans berust onder den Heer Prof. Alberti te Leiden. Ik zeg het oudste dat Douza gehad heeft, omdat het voornaame MS. dat ik op de Auctie van Jacob Markus gekocht heb, my altyd ouder, en, na gedaan onderzoek, wel een halve eeuw ouder, is voorgekomen. En dewyl dat onderzoek ten grondslag heeft den naam van Jan van PolanenGa naar voetnoot1) met zyne Jonkvrouwe en kinderen, en vervat is in myne laatste aantekening op Stoke, voeg ik dat stukje ook hierby. Dat van Douza was geschreeven in 1390, ik vertrouw getoond te hebben, dat het myne geschreeven is voor 1342. Dat ik het gansche werk van Stoke verdeeld hebbe in X Boeken, zal uit de bygaande Specimina licht te zien zyn. Wat nu het MS. zelf, welks spoor UWEG. my allereerst aanwyst, belangt, daar is niets, daar ik, in myn qualiteit als uitgeever en uitlegger van M. Stoke, meer naar kan verlangen. Zelfs zoude ik my aan dien Hooggeleerden en Letterkundigen Heere aanstonds by missive vervoegd hebben, indien de bescheidenheid my niet leerde dat zulks kwaalyk zoude gevoegd hebben, eer ik UWEG. beantwoord hadde. Maar | |
[pagina 109]
| |
nu zal ik ook wachten tot ik UWEG. antwoord zal bekomen hebben. Want onderstellende dat UWEG. met den Heer Professor eenige gemeenschap heeft, en door het communiceeren van myne laatste aantekening, gelegenheid zoude konnen hebben om op dat chapitre te komen, zo zou dat voor my de gereedste weg zyn, zonder daarom na te laaten zyn HoogEerw. schriftelyk en in 't openbaar voor der zelver Mededeelzaamheid te bedanken. Is het anders, zo zal ik my, na UWEG. antwoord voegen, schoon ik my aan den Heer Professor doch niet kan adresseeren, zonder meldinge van den naam van UWEGestr.Ga naar voetnoot1).
Afschrift in het Huydecoper-archief. |
|