Het duurde niet lang, of hij kreeg bezoek. Saar was in de koegang bezig en had het hakken gehoord. Ze vond Henk niet bepaald onaardig en had zo wel eens haar bakvisdromen.
‘Zacht wintertje, wáár!’
De jongeman pauzeerde hoffelijk.
‘Heerlijk! Maar het kon nu wel eens gaan doorvriezen!’
‘Toch vast geen witte Kerst, wáár! Hè, zou het nu eens de laatste oorlogs-Kerst zijn?’
‘Natuurlijk! Nog maar 'n rukje!’
‘Maar die Duitsers winnen weer zo in België...’
‘Dat zegt de krant maar!’
‘Nou, niet alleen de krant...’
‘O! Haha! Foei, stoute meid...!’
Henk gaf zijn bijl weer een zwaai. Kloef! De spaanders vlogen in het rond.
Zo was er in het uur daarna meermalen een charmante onderbreking van de arbeid. Saar had zoveel boodschapjes over en weer tussen koegang en washok. En altijd viel er wel een of andere opmerking te maken.
Nu deelde ze juist mede, dat ze nog deeg moest kneden voor het kerstbrood-zonder-krenten. Henk stond er bij te puffen.
‘Ik schei er weer 's mee uit, Saar,’ kondigde hij aan. ‘Kan ik je... hé, hoor, een auto...?’
Auto's waren in de laatste jaren een al zeldzamer verschijnsel geworden. Wanneer er een auto voor de deur stopte, zoals dit thans het geval scheen te zijn, moest dat wel een verwonderde vraag doen rijzen. Verwonderd en niet zonder een zekere angst. Want een auto deed onvermijdelijk denken aan Duitsers.
‘Hé...,’ zei Saar. Ze wilde om de koegang heen naar voren lopen. Van het achtererf af had men geen gezicht op de weg.
Henk stond gespannen. De omstandigheden hadden hem aangewend acht te geven op iedere bijzonderheid. Tegelijk dat Saar van hem weg liep hoorde hij vlugge, zware voetstappen op het paadje langs de andere zijkant van de boerderij. Zware laarsstappen...
Hij dacht in een flits aan de Canadees in de bestekamer. Wilde Saar achterna naar de koegang. Bedacht zich en maakte als in vlucht-bij-voorbaat enkele passen achteruit.
De laarsstappen kwamen de hoek van het huis om. Henk