| |
| |
| |
Hoofdstuk VI.
DITMAAL werden het met recht de ‘donkere dagen voor Kerstmis’.
De naam ‘Ardennen’ was plotseling troef geworden in elk gesprek. Niet alleen van mensen, die de mooie landstreek op de Belgisch-Luxemburgse grens van nabij kenden uit prettige vacantiedagen. ‘Ardennen’ was thans een symbool van teleurstelling, twijfel en vrees, zelfs voor vele tot dan toe optimistische lieden. Alleen onder Duitsers en trawanten had deze naam een klank van tegengestelde betekenis gekregen. In één adem genoemd met ‘von Rundstedt’ vormde hij in hun kringen het bijna verwanhoopte teken van reddende kentering in de ontwikkeling der krijgsverrichtingen.
Het gesprek van de drie jongelieden, die zojuist uit de boet van de Melkerij vandaan waren gekomen, maakte geen uitzondering op de algemene regel. Nieuwsgierigheid naar de laatste berichten over von Rundstedt's Ardennen-offensief had hen tegen de gewoonte in reeds de middaguitzending van radio-oranje doen beluisteren. Dolf's vernuftige werkstukje in de melkbus deed nog steeds goede dienst. Maar wat het te horen had gegeven droeg geenszins bij tot de goede stemming van de luistervinken.
‘En dat zeggen ze zomaar doodgewoon,’ kreunde Arie Melkert bijna: ‘Al vijfentwintig duizend geallieerde krijgsgevangenen...’
‘'t Loopt helemaal mis!’ zuchtte Wim Belders moedeloos.
‘En Churchill had hel laatst nog wel over het einde van de oorlog in de komende lente of zomer...’
Hij sprong in de droge grensgreppel rond het weiland van de Melkerij. Henk Verlaat volgde hem en daarna Arie.
‘Ja... het einde zal er zó gauw genoeg wezen!’ schamper- | |
| |
de de forse kerel met zijn slappe rechterarm. ‘Wat jou, Henk!’
De laatst aangesprokene bleek minder terneergeslagen.
‘Prettig zijn de berichten niet,’ gaf hij toe. ‘Maar zou het niet een laatste wanhoopspoging zijn van de Duitsers? Ze zetten alles op alles... en eerste gewin is kattengespin...’
‘Nou ja, die mooie spreekwoorden,’ sputterde Arie.' ‘Onderhand krijgen de geallieerden toch maar 'n deuk in hun front van jewelste.’
‘En onder Arnhem zijn ze ook al terug gemoeten, doordat de moffen vorige week de Rijndijk hebben doorgestoken,’ herinnerde Wim somber.
‘Het weer helpt ook al 'n handje,’ mopperde Arie gezapig door. ‘Over drie dagen Kerstmis, en er lijkt nog wel geen winter aan de lucht.’
Hij keek keurend in het weke blauw boven de greppel.
‘Ik zou zo zeggen, dat de tommies ook wel gebruik maken van liet mooie weer!’ merkte Henk kalm op. ‘Hoor maar!’
Het onderhand zo vertrouwde gebrom van ‘vliegende forten’ was begonnen op te komen in de verte.
‘Die versagen niet!’ zei Henk.
Arie stond stil in de greppel en luisterde toe met opgeklaard gezicht.
‘Nou, nou, ze worden brutaal... Overdag!’
Gedurende de rest van de korte tocht over de velden naar de Boomhoeve werd het woord ‘Ardennen’ niet meer genoemd. Op het achtererf van boer Jager bleven de drie jongelui in de lucht staan turen. Terwijl hun ogen het bleekdoorschoten hemelblauw afzochten groeide het gebrom hen over 't hoofd.
‘Ja... dáár!’
Wim had beet. Hij wees de richting aan. Had men eenmaal een gedeelte van de luchtvloot in het vizier gekregen en de schijnbare grootte van de vliegtuigen voor ogen, dan kon men snel ook de andere groepen ontdekken. Als gevulde V's van Victorie trokken de formaties van ongeveer zestig stuks ieder door het luchtruim. Zo hoog zaten de machines, dat zij niet anders dan kruisvormige tekentjes geleken. Zilver opglanzend wanneer het zonlicht ze bestreek, dreigend donker opeens in een wolkschaduw.
| |
| |
‘Daar... nog 'n stel... en daar nog een!’
‘Dat zijn er al 'n vierhonderd,’ had Wim ruw geteld en vermenigvuldigd: ‘zeven keer zestig.’ En nog kwamen er nieuwe groepen aanschuiven.
‘Wat 'n pracht, wat 'n pracht!’ waardeerde Arie oprecht. ‘Kijk die jagertjes er omheen spelen...’
Een vreemd geschitter trok plots de aandacht naar een van de naderende groepen in het bijzonder. Kort daarop klonk een ongeregeld geratel en geknal. Midden in de groep vertoonde zich een schouwspel als van een mislukkend stuk vuurwerk...
‘O...! Die brandt!!’ schreeuwde Wim opgewonden.
Ineens was daar hoog in de lucht gespetter als van een vurige hagelbui. Brandende brokken vlogen in het rond; ploften uiteen tot nieuwe vuurregens. En daartussen en omheen verscheen een aantal witte spatjes tegen het blauwe plafond alsof er iemand onhandig met de witkwast zwaaide.
‘Parachutes!’ zei Henk gespannen. ‘Als die kerels maar goed beneden komen...!’
‘Er is helemaal niet geschoten!’ merkte Wim raadselend op. ‘Lijkt wel of ie ontploft is.’
De witte spatjes zakten rustig omlaag, steeds zwellend voor het oog. De brandende stukken kwamen, wijd verspreid, sneller naar beneden vallen.
Gealarmeerd door het geluid der ontploffingen waren enige vrouwen uit de Boomhoeve naar buiten gekomen.
‘'t Is een vliegend fort,’ wees Henk naar het grootste van de omlaag stortende brokstukken.
Het aangewezen voorwerp groeide voor het gezicht naarmate het lager kwam. Het was nu duidelijk te onderkennen als een vliegtuigdraagvlak; aan een der zijkanten vier uitsteeksels, de motoren. Rondom de randen lekten vlammentongen. In zijn val wentelde de vleugel hulpeloos om-en-om, als vergeefs tastend naar steun in de ijle lucht. Totdat hij, een kilometer ver het land in, met een der uiteinden tegen de aarde stootte en plat viel. Onmiddellijk scheen een uitloper van het hellevuur uit de aardkorst op te schieten. De benzine in de vleugeltanks was ontploft. Enige minuten lang bleef een rosse vuurberg boven de horizon oplaaien.
‘Verschrikkelijk!’
| |
| |
| |
| |
In dat ene woord van de boerin werd de ontzetting van de gehele groep toeschouwers bij de Boomhoeve samengevat, en van zovelen elders.
De andere brokstukken waren her en der neergekomen. Ook de witte parachutes, trager omlaag zwevend, begonnen de grond te bereiken.
‘Zullen we ze gaan ophalen, die lui!’ sloeg Arie voor.
Maar Henk hield hem terug. Een dergelijk optreden in vol daglicht was te riskant. De Duitsers zouden niet op zich laten wachten. Bovendien kon men aannemen, dat de piloten hun instructies hadden en op eigen gelegenheid maatregelen zouden nemen.
Arie begaf zich dus naar huis. Henk en Wim gingen met de vrouwen naar binnen. Ook Christine, de naaister, was onder hen.
Een kwartier later reeds zagen de jongelui op de dorpsweg een auto met Duitsers voorbij razen.
‘Ze gaan op jacht,’ zei Henk somber.
Naar de oorzaak van de ramp kon men slechts gissen. Van afweergeschut of Duitse jagers was geen sprake. Waarschijnlijk dus een ongeluk aan boord van het vliegtuig.
Voor Henk en Wim was het veiliger thans binnen te blijven. Van de dochters Jager vernamen ze later op de middag, dat de jacht van de Duitsers niet zonder resultaat was gebleven. Een vijftal piloten, lange kerels in pracht-uitrusting, was gevankelijk meegevoerd.
‘Maar ik heb toch méér parachutes geteld!’ herinnerde zich Wim.
Dat hij goed geteld had, bleek later.
Want bij het invallen van de schemering kregen de onderduikers van de Boomhoeve een gast. Henk was buiten op het land wat frisse lucht en vertier gaan zoeken. Wim zat nog in de bestekamer boven zijn boeken gebogen. Sedert het vertrek van Letty, een vijf weken geleden, had hij met verdubbelde ijver de studie aangevat. Verwonderd keek hij om naar de deur bij het boekentafeltje, toen zijn kamergenoot in gezelschap van enkele personen scheen terug te komen. In feite zag hij een gehele optocht verschijnen: Henk voorop; dan boer Jager, die een lange mansfiguur in bruin uniform van vreemde snit ondersteunde; en Dieuw in de achterhoede.
| |
| |
‘O, thanks, thanks! So gently you are!’ zei de lange persoon in uniform. Hij scheen een verzwikte voet te hebben.
Wim begreep, dat dit een Canadese piloot moest zijn. Die middag had hij door de meisjes Jager reeds over de windjack-uniformen van de gevangen vliegers horen vertellen. Daar stond hij nu van aangezicht tot aangezicht tegenover een heuselijke vertegenwoordiger van de gigantische Royal-Air-Force. Het bracht hem even in de war, dit onverwacht contact met het leger van de bevrijding. Het gaf een opruiend gevoel van overwinning en veiligheid maar van groot gevaar tevens. Voor pilotenhelpers kenden de Duitsers geen genade.
Henk deed de Canadees zitten gaan in de leunstoel bij de tafel. Hij stelde zijn kamergenoot aan hem voor en praatte nog meer Engels, waarvan Wim niets begreep.
Boer Jager bleef terzijde aan zijn gedoofde pijp staan zuigen. Een goede vijftiger was hij, breed van leden, in overjarig manchester werkpak. Scherp spiedende ogen in een verweerd en gekreukeld gezicht; een grijze kuif, welke aan een uitgedund vlasveld deed denken. Vol belangstelling, niet zonder enige trotse voldoening, bekeek hij ‘het wonder’ van top tot teen.
Onderwijl was Dieuw, nogal druk van opwinding en zenuwachtigheid, voor de piloot op haar knieën gaan zitten om de verzwikte voet van het schoeisel te ontdoen. De man zelf moest haar de nodige aanwijzingen verstrekken. En Dieuw beijverde zich om ten teken van begrip veelvuldig ‘O, jès!’ ten beste te geven. Engels was tenslotte niet geheel en al een onbekend begrip voor haar!
De voet zag er wat gezwollen uit. Dieuw ging er een nat verband omheen leggen. Ondertussen wist de piloot, door bemiddeling van Henk, het gezelschap van zijn wedervaren op de hoogte te brengen. Aan boord van zijn bommenwerper had zich een ontploffing voorgedaan. Oorzaak? Devil knows! Enkele van zijn kameraden waren waarschijnlijk al door de ontploffing om het leven gekomen. Hij zelf had bij de landing per parachute zijn voet verzwikt. Toch was hij in staat geweest zijn valscherm snel in te palmen en zich te verschuilen in een kuil, onder wat takken en afval. Hij had de Duitsers op een afstand bezig gehoord met het inrekenen van
| |
| |
zijn minder fortuinlijke collega's. Tegen de schemering was hij op goed geluk naar de Boomhoeve gestrompeld.
‘Dutch are all friends, are'nt they!’ verklaarde hij en glimlachte breed.
‘Ja, hier tenminste wel,’ gaf Henk toe, onder enige reserve. ‘We zijn maar achterom door de bergkamer gekomen,’ lichtte hij nader in, ‘want die naaister zit ook in de huiskamer. Ze hoeft niet alles te weten.’
Boer Jager stond er maar stil en genoeglijk bij te kijken. Voor hem was het zonder enige bedenking een aangenomen zaak, dat de Canadees op de Boomhoeve gastvrijheid zou genieten zolang het nodig mocht blijken.
De piloot gaf te kennen zelf ook van boerenafkomst te zijn en graag in het hooi te willen slapen.
Dat kon gebeuren, zei de boer. Doch eerst moest hij maar 'ns op verhaal zien te komen in een gemakkelijke stoel hier in de kamer. Dochter Dieuw zou zijn voet wel verzorgen.
Henk vertaalde de mededeling van boer Jager. En nu begon de Canadees een hele redevoering af te steken, speciaal aan het adres van de zorgzame Dieuw. Al kon het meisje zijn dankbaarheidsbetuigingen niet woordelijk volgen, zoveel voelde zij er toch wel van aan, dat ze van blozigheid geen raad wist.
‘Jawel, jawel! Al goed, hóór!’ weerde ze af. En ze haastte zich te verdwijnen... In de prettige zekerheid, de knappe Canadees de eerste dagen nog wel niet kwijt te zullen raken.
Haar eerstvolgende bezigheid-van-alle-dag vond ze in het treffen van voorbereidingen voor de avondmaaltijd. Een grote pan dikke meelpap koken op het fornuis in de koegang; voor aanvulling een schaal vol boterhammen snijden. Dan had moeder onderwijl het blokjeszeil over tafel gespreid en de olielamp er midden op gezet.
Henk had aangeraden de piloot liever alleen in de bestekamer te laten. Er was toch al een extra genodigde aan de gemeenschappelijke tafel in de huiskamer, namelijk het naaistertje.
Christine wist vandaag van geen uitscheiden. Ze had puur zo'n hoop naaiwerk al verzet, prees Dieuw, en nog was er in de mand geen bodem te zien. Christine zou daarom meeten en des avonds nog wat blijven doorwerken. Als ze de petrolie- | |
| |
lamp voor zich alleen bij de naaimachine kreeg, zou het wel gaan. En dan kon ze op de Boomhoeve blijven slapen.
Dieuw had de pan met dampende meelpap op een hoek van de tafel in de huiskamer gezet en bediende alle aanzittenden rond het blokjeszeil. Daarna schepte zij nog een extra vol bord. Zij vergat de achteraf gehouden gast niet! Haar vrouwelijke zorgdrang was sterker dan haar zin voor geheimhouding. Met het bijna overlopende bord pap laveerde ze behendig om de slobberende schare heen, langs de naaimachine, naar de bestekamer. Ze liet de deur op een kier staan, zodat het schijnsel van de olielamp bij de piloot voor de mensen in de huiskamer zichtbaar bleef. Men hoorde haar enkele vriendelijke woorden zeggen en appetijt wensen. En een vrolijke mannenstem, welke daarop uitbundig antwoord gaf, in het Engels.
Dieuw kwam zonder bord terug in de huiskamer. Zelfs in de schemer buiten de lichtkring van de tafellamp was haar de opwinding om de korte aanspraak van de vreemde gast aan te zien.
‘Ja, ja!’ zuchtte ze bijwijze van spannings-aflaat.
‘Je hebt het maar druk met al je gasten, Dieuw!’ zei Christine meelevend.
Het was een rustig persoontje, aardig om te zien en om mee te praten, dit naaistertje. Overal waar ze aan huis kwam, was ze terstond ingeburgerd. Zij zat niemand in de weg, drong zich nimmer op, wist gemoedelijk te zijn en toch de gewenste afstand als vreemde-in-huis te bewaren. Ze leek ook wel ontwikkeld te zijn. Henk had ontdekt, gezellige gesprekken met haar te kunnen voeren. Hij moest Dolf Berkeboom's goede smaak erkennen.
Dieuw had na Christine's opmerking eventjes verlegen gestaan. Zij giebelde zo wat. Ze was niet listig van natuur. Doekjes er om draaien lag niet in haar lijn.
‘Ja ja, mense,’ maakte zij zich er van af: ‘je moete d'r óók wat voor over hewwe!’
Het naaistertje glimlachte bescheiden terug.
‘Wat vreselijk toch, hè, dat vliegtuig van vanmiddag!’ begon zij dan in het algemeen een oude koek aan te snijden.
De indrukken van het gebeuren waren nog vers genoeg om voor een hernieuwde uitwisseling van gedachten stof te leve- | |
| |
ren. Ciel en Saartje, de twee jongere zusjes van Dieuw, gaven graag nog eens hun interessante verhaal over de wegvoering der gevangen piloten door de Duitsers.
‘En zou dat de gehele bemanning geweest zijn?’ vroeg Christine meewarig. ‘Misschien zijn er wel 'n paar tussen uit kunnen komen...’
Ze wendde zich meer persoonlijk tot Henk, tegenover haar aan de tafel:
‘Denkt u ook niet!’
Henk glimlachte bedachtzaam en wat verlegen.
‘Och, nou...,’ ontweek hij, ‘de Duitsers hadden vijf man te pakken, is 't niet, Saar? Dat lijkt me al 'n heleboel, voor één vliegtuig!’
Wim keek van opzij naar z'n vriend. Henk wist immers heel goed, dat een ‘vliegend fort’ een bemanning van meer dan vijf koppen telde!
Dieuw kon zich niet langer inhouden.
‘O, maar de moffen hebben ze toch lekker niet allemaal te pakken gekregen, hoor!’ verzekerde zij het naaistertje. Een knipoogje van verstandhouding moest nader aanduiden, wat met woorden niet in het openbaar gezegd kon worden.
Het leek, of Henk een opmerking wilde maken. Hij liet het echter bij een trekken met de wenkbrauwen en lepelde zijn bord verder leeg.
Na afloop van de maaltijd ging Dieuw de naaimachine bij de tafel aanschuiven, om Christine zoveel mogelijk baat van de olielamp te doen hebben. Zo kwiek als het naaistertje de ganse dag in de weer was geweest, zo vermoeid leek zij zich nu ineens te voelen. Zij nam zuchtend haar stoel achter de naaimachine in, streek een slank handje langs het in rimpels getrokken voorhoofd en hervatte traag haar bezigheid aan de op te lappen japon van vrouw Jager.
De zorgzame Dieuw had het al gauw opgemerkt. Zij zag ook hoe Christine, na een paar naadjes gestikt te hebben, het werk liet rusten om enkele ogenblikken terug te leunen tegen de stoelrug.
‘Ben je moe, Christine?’ vroeg ze deelnemend.
Het naaistertje scheen zich te vermannen. Van beklag wilde ze niet weten. Ze richtte zich op en begon weer te trappen. Maar even later stopte het gesnor van de machine
| |
| |
opnieuw. Dieuw, die op het punt stond de koegang in te gaan, keek om. Ze zag het naaistertje de handen naar de ogen brengen en dan, het keurig gekapte hoofdje voorovergebogen, licht schokken in de schouders.
‘Ach, Christine toch...! Je ben overwerkt, Christine, je moete d'r mee ophouden.’
Christine zag het in. Ze gaf zich gewonnen. Het aanbod van vrouw Jager om toch op de Boomhoeve te blijven slapen, sloeg ze onder verontschuldigingen af. Ze ging heus maar liever op haar gemak naar Hoorn fietsen. Zo ver was 't niet. In je eigen bed lag je toch altijd maar het beste.
Henk ging gedienstig de fiets van het naaistertje gereed zetten, buiten. Dieuw hielp Christine in haar mantel en bracht haar naar de deur. Vijf minuten later kwam ze alleen terug in de huiskamer.
‘Daar was net iemand voor meneer Henk,’ vertelde ze Wim. ‘Een meisje uit Hoorn, geloof ik. Geheimzinnig dat jullie toch allemaal doen tegenwoordig!’
Ze lachte vrolijk.
‘'t Zal z'n redens wel hebben, niet!’
Wim wilde niet alleen naar de bestekamer gaan, want hij zou zonder tolk geen gesprek met de Canadees kunnen voeren. Het duurde even voordat Henk weer verscheen en zijn kameraad naar hun eigen vertrek vergezelde.
‘Koerierstertje uit Hoorn,’ verklaarde hij kort.
Wim vroeg niet nader. Van illegale beslommeringen liet Henk toch nimmer meer uit, dan hij kwijt wilde wezen.
In tegenstelling met de gewoonte bleven de twee jongelui die avond in de bestekamer bij hun eigen petrolielamp zitten, om hun logé gezelschap te houden. Henk kon zich aardig goed met hem verstaan en Wim nam zijdelings aan de conversatie deel.
Dat de oorlog, en met name de strijd in de lucht, vrijwel het enige punt van gesprek uitmaakte, kon geen verwondering wekken. De Canadees hield voortdurend zijn oren gespitst op motorgebrom van eigen vliegtuigen. Deze troost gewerd hem echter niet. Wel kwam later op de avond herhaalde malen het rauwe, onbeschaafde gedaver van een Duitse Messerschmidt over de Boomhoeve scheren.
‘De nachtzuster!’ zei Henk.
| |
| |
Hij moest het de Canadees uitleggen. In de afgelopen weken was meermalen des avonds of des nachts dit rondvliegen van een enkel Duits vliegtuig te vernemen geweest. Klaarblijkelijk was het een patrouillerende machine. In de kring van ingewijden in het werk der wapendroppings werd opperbest begrepen, waarvoor in het bijzonder dit gepatrouilleer moest dienen. Een vliegtuig, dat wakend rondtoerde door de nacht, wanneer de mensen sliepen. Zoals de nachtverpleegster controlerend rondwaart door de gangen van het slapend ziekenhuis...
De ‘nachtzuster’ had nog weinig kans op beet gekregen. Na de ongelukkige gebeurtenis met de wapenauto was via post Jasper en Amsterdam een seintje naar Londen gegaan om voorlopig de droppings op te schorten. De wakker gemaakte honden moesten eerst weer in slaap gesust worden.
Nadat de Canadees zich op een matras in de bergkamer te ruste had gelegd, vertelde Henk zijn kameraad een nieuwtje.
‘Binnenkort weer dropping. Dat koerierstertje uit Hoorn kwam het vertellen. Bericht doorgekregen in post Jasper.’
Wim voelde opwinding in zijn benen kriewelen.
‘Enne... zou het bijna vergeten,’ loog Henk: ‘morgen kunnen we bezoek verwachten van zekere juffrouw Letty. Ook 'n nieuwtje van post Jasper.’
Wim wist nu werkelijk niet meer, waarover hij zich eigenlijk opgewonden gevoelde.
|
|