| |
| |
| |
| |
Verantwoording
De in deze druk van Frans Erens' Vervlogen jaren voor de eerste maal openbaar gemaakte inleiding, die Sophie Erens-Bouvy naar alle waarschijnlijkheid bestemd had voor de in 1938 postuum verschenen eerste druk, gaat maar heel zijdelings in op het aandeel van Erens echtgenote in de totstandkoming van Vervlogen jaren. Weliswaar laat zich in haar woorden een alleszins rechtmatige trots beluisteren over de wijze waarop zij eerst haar man wist te animeren tot het vertellen van zijn herinneringen en vervolgens tot het publiceren daarvan; over haar allesbehalve gering en dan ook veel van haar werkkracht vergend aandeel in het voorbereiden van die publikaties - eerst ten behoeve van tijdschriften en dagbladen, ten slotte in boekvorm - geeft zij nauwelijks iets prijs. Er is sprake van blaadjes papier die in de loop der jaren tot een stapel uitgroeiden. Maar er wordt met geen woord gewag gemaakt van het, naar mag worden aangenomen in nauw overleg met of op aanwijzing van haar man, aanbrengen van een zodanige samenhang in die veelheid van losbladig genoteerde herinneringen, dat kon worden overgegaan tot het uitschrijven daarvan in één van de aan het nageslacht overgeleverde cahiers waarin ál Erens' herinneringen aan vervlogen jaren in pre-definitieve vorm werden vastgelegd. Bij hoge uitzondering gebeurde dit door Erens zelf, waarbij hij zich dan vermoedelijk toch baseerde op eerder door hem aan zijn vrouw gedicteerde teksten. Bestudering van die cahiers maakt ook duidelijk dat in heel wat gevallen de teksten niet werden ingeboekt op grond van met elkaar samenhangende losbladige notities, maar onder rechtstreeks dictaat, om dan in een later stadium te worden aangevuld met - eveneens bewaard gebleven - los toegevoegde bladen en blaadjes, waarop uitbreidingen en soms ook corrigerende of stilistisch herziene herschrijvingen van enigerlei in het betreffende cahier vastgelegd tekstbestanddeel.
| |
| |
Wat nu die cahiers zelf betreft, zij vormen uiteraard in hun gezamenlijkheid van veertien stuks - eigenlijk vijftien, zoals nog blijken zal - een van de topstukken in het Frans Erens-archief Dit archief was intussen langer dan een halve eeuw vrijwel ontoegankelijk omdat het zich bijna even zoveel jaren in de onoverzichtelijke want ongeordende toestand bevond waarin het, na de dood éérst van Frans Erens op 5 december 1935 en vervolgens na die van Sophie Erens-Bouvy op 19 oktober 1958, was achtergelaten. Blijkens het inleidend hoofdstuk tot De geschiedenis van De Nieuwe Gids/Brieven en documenten moest G.H. 's-Gravesande, de samensteller van dat in 1955 verschenen boek, erin berusten dat hij het archief van Frans Erens, twintig jaar na diens dood, niet had kunnen raadplegen. Rond 1950 waren reeds de pogingen van prof dr. W.J.M.A. Asselbergs om, met het oog op zijn in 1952 te verschijnen boek over Het tijdperk der vernieuwing van de Noord-nederlandse letterkunde, toegang tot het Erens-archief te krijgen, op niets uitgelopen. Hernieuwde pogingen zijnerzijds, ditmaal ten gerieve van de door hem - als Anton van Duinkerken - in te leiden uitgave van de door mij in juni 1958 te bezorgen tweede en vervolledigde druk van Vervlogen jaren, liepen eveneens spaak. Aan deze, in het bijzonder voor het literair-historisch onderzoek, hoogst onbevredigende situatie is sinds 1987 voorgoed een einde gekomen omdat toen, in nauw overleg uiteraard met de Erven Erens, een fors begin werd gemaakt met de ordening van het Frans Erens-archief door Andries F.J.M. Munnichs te Nijmegen, sinds 1988 beheerder en eigenaar van genoemd archief.
Ten tijde waarop Munnichs de ordening ter hand nam, bleken - op mijn navraag - de hierboven ter sprake gekomen cahiers zich niet, juister: niet langer in het Erens-archief te bevinden. Omdat ik echter met klem van argumenten plausibel kon maken dat die reeks cahiers anno 1965 wel degelijk deel uitmaakte van het archief, moest worden gevreesd dat zij, op welke onbekende wijze dan ook, voorgoed verloren waren. Het zou te ver voeren hier het verhaal te vertellen van het terugvinden en daarna terugkeren van deze cahiers in het Erensarchief, overeenkomstig navolgende lijst:
| |
| |
(1.) | Kinderjaren, ia, p. 1 t/m 37 beschreven, achteraf gedateerd: 1920. |
(2.) | Parijs (jeugd) en begin Leiden, p. 1 t/m 25 [Parijs] en p. 1 t/m 13 [Leiden], gedateerd 22 t/m 27 april 1921 en 28 april t/m 2 mei 1921. |
(3.) | Leiden, ii, p. 14 t/m 32, gedateerd 17 juni t/m 24 september 1922. |
(4.) | Nieuwe Gids, i, p. 1 t/m 61, gedateerd: 24 september 1922 t/m 16 mei 1923. |
(5.) | Nieuwe Gids, ii, p. 62 t/m 89, waarvan echter alleen aanwezig is de daaraan onthechte pagina 89, gedateerd 15 juli 1923. Hieraan ontbreken bijgevolg p. 62 t/m 88. De twee richtingen waarin gezocht moet worden, zijn bekend maar tot dusver is dit cahier niet voor de dag gekomen. |
(6.) | Nieuwe Gids, iii, p. 90 t/m 129, gedateerd juli t/m 29 juli 1923. |
(7.) | Nieuwe Gids, iv, p. 130 t/m 169 en p.172 t/m 208, gedateerd 2 augustus 1923 t/m 20 februari 1924. |
(8.) | Nieuwe Gids, v, p. 209 t/m 271, gedateerd februari 1924 t/m 15 juli 1925. |
(9.) | Parijs-Studententijd, i, p. 1 t/m 39, gedateerd 19 oktober 1925 t/m 23 maart 1927. |
(10.) | Parijs, ii, p. 40 t/m 77, gedateerd 23 maart t/m 27 april 1927. |
(11.) | [zonder etiket, echter handelend over Parijs, Rolduc en Amsterdam], p. 78 t/m 155, gedateerd mei 1927 t/m? |
(12.) | Kinderjaren, i, p. 1 t/m 37, gedateerd 4 maart t/m 2 april 1929. |
(13.) | Kinderjaren, ii, p. 38 t/m 77, gedateerd 23 april 1929 t/m 8 augustus 1930. |
(14.) | [zonder etiket, echter handelend over de wederwaardigheden bij verblijven te Roermond], p. 128 t/m 140, gedateerd 2 t/m 21 juli 1930. |
(15.) | Kinderjaren, iii, p. 78 t/m 127, gedateerd 24 september t/m 9 oktober 1930. |
Uit deze lijst laat zich een aantal welkome gegevens reeds op het eerste gezicht aflezen. Allereerst dat de periode waarin Erens | |
| |
zich met een zekere regelmaat in zijn verleden leven verdiepte, tamelijk strak omspannen wordt door de jaren 1920 en 1930, anders gezegd zich situeren laat tussen het drieënzestigste en enkele maanden later dan het drieënzeventigste levensjaar. Dit laatste toch zou Erens bereiken op 23 juli 1930. Binnen de betreffende jarenreeks vertonen zich pieken in 1923, 1927 en 1930. Daarna is het afgelopen, behoudens dan wat hij, echter daarbij puttend uit voorhanden materiaal, nog aan herinneringen kwijt wilde in zijn herdenkingen van Frederik van Eeden en Hein Boeken, in het dagblad De Maasbode van respectievelijk 1 maart 1933 en 17 januari 1934. Alleen het geheel onverwachte overlijden van Isaac Israels zou in de herdenking van deze intimus nog een enkele nieuwe herinnering bij hem doen bovenkomen, in De Maasbode van 11 oktober 1934. Maar zelfs het in dit blad op 3 januari 1934 gepubhceerde stuk over ‘Petrus Josef Savelberg/Herinneringen aan een Limburgschen orde-stichter’, waaraan Erens de schijn wist mee te geven dat het vers van de lever geschreven was naar aanleiding van het op 16 februari 1934 in te leiden proces van Savelberg's zaligverklaring, lag al vier jaar gereed in het hierboven opgesomde vijftiende cahier. Wanneer Erens op 6 april 1931 in een brief aan Andries Bonger schrijft: ‘Ik ben nog altijd aan mijn memoires bezig. Het gaat langzaam vooruit. Wij hebben in het hollandsch zoo weinig herinneringslectuur’, moet deze mededeling niet worden gelezen in de zin van: ‘ik schrijf nog voortdurend aan mijn memoires’, maar dient ze begrepen te worden als: ‘het persklaar maken van mijn memoires houdt mij momenteel druk bezig’. Dit vindt bevestiging hierin dat Erens weldra, van 17 juni tot 22 juli 1931, onder de titel ‘Vervlogene jaren’, vijf afleveringen uit zijn memoires publiceerde in de avondeditie van De Maasbode.
Strikt genomen maakte Erens met de publikatie van Vervlogene jaren een begin toen hij in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 13 september 1924 en in die van 15 mei 1926 herinneringen openbaar maakte bij respectievelijk de zestigste verjaardag van Lodewijk van Deyssel en de vijfenzeventigste verjaardag van Maurits Mendes da Costa. Waarschijnlijk droeg de | |
| |
omstandigheid dat hij zelf in 1927 zijn zeventigste verjaardag herdenken kon, bij tot een opmerkelijke gebeurtenis in september van dat jaar. Toen toch publiceerde hij in de sinds 1909 mede door hem geredigeerde Nieuwe Gids een groot fragment ‘Uit mijn Parijsche heugenissen’, terwijl een daaraan kwalitatief en kwantitatief gelijkwaardig fragment door hem werd afgestaan aan de aloude Gids, onder de titel ‘Parijsche heugenissen’. Twee jaar later, in september 1929, schrijft hij in het tijdschrift Nu, een algemeen maandblad onder redactie van Israël Querido en A.M. de Jong, over zijn ‘Eigen historie’, zoals steeds daarbij puttend uit de cahiers. Hij vervolgt ‘Eigen historie’ in het zogeheten zondagsblad van het dagblad De Tijd op 24 augustus, 7 en 21 september, 5 en 19 oktober en 16 november 1930. Door onenigheid met de redactie komt aan zijn medewerking een vroegtijdig einde.
Hierboven hebben wij al gezien dat Erens' herinneringen in juni/juli 1931 met open armen werden ontvangen door De Maasbode. Aan dat dagblad werkt Erens opnieuw mee in 1933. Van 8 februari - 15 maart vervolgt hij met vijf afleveringen en onder de titel ‘Vervlogene jaren. Nieuwe reeks’ zijn memoires in de avondeditie. De redactie van De Maasbode tekent erbij aan dat zij de op 17 juni 1931 begonnen publikatie van deze gedenkschriften ‘wegens langdurige ongesteldheid van den bejaarden schrijver [heeft] moeten onderbreken’. Een jaar later vervolgt Erens in De Maasbode van 10 januari - 15 februari 1934 zijn memoires met zes afleveringen ‘Vervlogene jaren. Derde reeks’. Postuum zal van 3 tot 31 augustus 1937 in De Maasbode een vierde reeks van vijf afleveringen het licht zien.
Eerst drie jaar na Erens' overlijden verschenen zijn herinneringen in boekvorm als: Mr. Frans Erens, Vervlogen jaren. Met een voorwoord van Dr. Anton van Duinkerken. Uitgever was het Thijmfonds te Den Haag, maar een deel van de oplage verscheen als titeluitgave met vervanging van de uitgeversnaam door: Ten Hagen's drukkerij en uitgevers-mij. N.V. Deze in 1938 uitgekomen eerste druk telde 220 pp. plus vier bladen met foto's. Een tweede druk verscheen in 1958, als nr. 29 van de Zwolse drukken en herdrukken voor de Maat- | |
| |
schappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, bij de N.V. Uitgevers-Maatschappij W.E.J. Tjeenk Willink te Zwolle als: Mr. Frans Erens, Vervlogen jaren. Vervolledigd uitgegeven en van aantekeningen voorzien door Harry G.M. Prick. Met een inleiding van Anton van Duinkerken. Deze uitgave telde 486 pp. plus tien bladen met foto's. De annotaties waren ondergebracht in een ‘Personenregister’, dat p. 456-484 besloeg. Ook was deze uitgave vervolledigd met aan aantal reis- en plaatsbeschrijvingen die, volgens Van Duinkerken, onder de beschrijvende prozastukken van Frans Erens de beste waren. In eerste instantie werd hierbij gedacht aan de schetsen over Sint Anna ter Muiden, Damme en Sluis - die reeds in Litteraire wandelingen (1906) de titel Stille steden voerden, onder welke titel zij in een afzonderlijke editie met illustraties naar pentekeningen van Han Jelinger in 1921 werden herdrukt. ‘Ze horen,’ aldus Van Duinkerken op p. xiv van zijn inleiding tot de eerste druk van Vervlogen jaren, ‘met de reisherinneringen uit Spanje, Duitsland en Frankrijk, en met de vele dagboekbladen, deels in de bundels, voor een klein gedeelte nog in tijdschriften verspreid, tot de gedenkschriften.’
De mogelijkheid deze door Van Duinkerken gesignaleerde prozastukken alsnog op te nemen in de tweede druk, werd uiteraard door mij aangegrepen. Deze vervollediging van de eerste druk bracht intussen wel met zich mee dat daarvoor in de tweede druk p. 298-430 moesten worden gereserveerd. Dit was ook, juister: dit blééf ook het geval in de ten onrechte op het titelblad als ‘ongewijzigde herdruk’ aangeduide uitgave van Vervlogen jaren, zoals die in 1982 het licht zag bij Martinus Nijhoff te 's-Gravenhage. In werkelijkheid was er geen sprake van een herdruk, maar verscheen toen een deel van de oplage van de tweede druk als titeluitgave met vervanging van de uitgeversnaam en tevens met vervanging van de oorspronkelijke reeksnaam door ‘Nijhoff's Nederlandse Klassieken’.
In de onderhavige derde druk zijn de teksten, in de tweede druk opgenomen op p. 298-430, niet zonder spijt geëlimineerd omdat nu eenmaal plaatsruimte moest worden gevonden voor de rijkdom aan inedita, aangetroffen in om het even welk van | |
| |
de vijftien cahiers. Zelfs het enige tot nu toe boven water gekomen blad in cahier nr. 5 bleek een ineditum te bevatten! Bovendien konden ook de annotaties verrijkt worden met tal van inedita. Voor deze laatste ben ik grote dank verschuldigd aan de bijstand die Andries F.J.M. Munnichs mij heeft willen verlenen. Hem ben ik schatplichtig voor een aantal moeilijk achterhaalbare annotaties, waarvoor hij niet alleen het door hem voorbeeldig geordende Erens-archief wagenwijd voor mij openstelde en mij aldus de openbaarmaking gunde van menige primeur, maar waarbij hij mij ook profiteren liet van zijn kennis van zaken in de vorm van corrigerende of vervolledigende aantekeningen. Voorbeeldig was ook de niet aflatende zorg waarmee hij de illustraties heeft begeleid. Het copyright van de in zijn opdracht (tenzij anders aangegeven) door G.M. Nijs te Nijmegen vervaardigde fotografische reprodukties blijft uiteraard bij Munnichs berusten.
Aan het verlangen van de uitgever een herspelde tekst in te leveren, kon zonder bezwaar worden tegemoet gekomen omdat allerlei onzekerheden en daardoor onvolkomenheden in de spelling van het echtpaar Erens-Bouvy nu alsnog konden worden rechtgetrokken. Alleen wanneer het brieven van of aan Erens of zijn eigen bijdragen aan Minerva betrof, werd de daarin gehanteerde spelling gehandhaafd.
Harry G.M. Prick
|
|