herinnering bracht. De twee waren overigens zeer intiem bevriend, maakten samen een reis naar Parijs en Arnold (zoo noemden wij Aletrino meestal) had de Kleine Johannes reeds geheel in manuscript gelezen, nog vóór de publicatie. Waarom hij dat deed, weet ik niet, maar hij sprak v. Eeden altijd met ‘Kees’ aan.
Onze gesprekken liepen meestal over Fransche literatuur en vanzelf kwamen wij er toe die in het Fransch te voeren. Door in een vreemde taal te spreken bleven wij als wij alleen waren, gemakkelijker op een zelfstandig standpunt; de moeite, die wij bij het formuleeren der Fransche volzinnen moesten doen, kwam ons voor een zekere saveur aan het gesprek te geven. Wanneer een derde er bij kwam, spraken wij weer Hollandsch. Somtijds duurde de zwaarmoedigheid van Aletrino weken, ja, maanden lang en toen ik eens uit de stilte en de eenzaamheid van Sluis, waar ik toen woonde, in Amsterdam kwam en de vrouw van zijn broer toevallig op straat vlak bij zijn woning ontmoette, smeekte zij mij bijna haar zwager te gaan bezoeken, omdat hij den omgang met de oude kennissen zeer noodig had, zooals zij zeide. Zij bracht mij tot aan het huis in de den Texstraat, waar Aletrino toen woonde en in een onwillekeurige beweging, die haar blijdschap uitdrukte, duwde zij mij de stoep op. Ik herinner mij, dat ik dat niets opdringerig vond en dat het mij weldadig aandeed. Ik voelde mij thuis bij menschen, voor wie belangrijk was, hetgeen ook mij aantrok en die prijs op mijn omgang stelden. Ik woonde in dien tijd in Sluis als griffier aan het kantongerecht van Oostburg en in die omgeving was er geen sfeer van gemeenschappelijke belangstelling.
Bij Aletrino's huwelijk met Rachel Mendes da Costa was ik in de Portugeesche synagoge tegenwoordig geweest. Ik was er met v. Looy heengegaan. Ik zie nog vóór mij, hoe de bruid het eerst uit een glas rooden wijn dronk, waarna zij het aan den bruidegom gaf, die het ledigde en het in stukken op den grond wierp. Zoo wilde het het Joodsch-Portugeesch gebruik. Ik geloof, dat het de onverbreekbaarheid van het huwelijk symboliseert. Achter de bruid stond een bijzonder mooi Joodsch jong meisje; zij hield zich geheel onbeweeglijk en langs haar wang zag ik langzaam een traan rollen zonder dat zij dat zelf scheen te weten.
‘Rachel was superbe’, zei v. Looy na den afloop en ik vertelde hem van den traan op het jonge vrouwegezicht.
Rachel was ons allen zeer genegen. Zij was als het ware een club-zuster, evenals de meisjes v. Vloten. Vrienden en