Vervlogen jaren
(1938)–Frans Erens– Auteursrecht onbekend
[pagina 110]
| |
Verwey, verschenen in 1886. Deze beide dichters hebben in hun jongen tijd hun medelid van Flanor, Van Loghem, den auteur van ‘Een liefde in het Zuiden’, allerwreedst bespot. De Julia-quaestie ligt nog in veler geheugen. Kloos en Verwey imiteerden het geluid en de uitdrukkingen van Fiore delle Neve in een groot gedicht, dat zij ‘Julia’ noemden en onder het pseudoniem Guido publiceerden. Het werd aan verschillende tijdschriften der oudere richting gestuurd. Eenige daarvan gaven recensies met grooten lof. De Gids had zich echter wijselijk onthouden. Ik zeg wijselijk, want men weet niet of het een toeval was of opzet, dat de redactie geen recensie gaf. Het auteurschap lekte uit. Het was Stratemeyer, de redacteur van de Haagsche Avondpost, die in zijn courant alles verklapte. Hij was in het geheim ingewijd door zijn vriend Willem Paap, met wien hij bekend was geraakt, toen zij beiden onderwijzer waren. Paap had deze publicatie niet gewild, maar toch had hij het geheim niet mogen verklappen; hij beschouwde het verraad van Stratemeyer als een gemeenen streek en met hun vriendschap was het uit. Van Loghem heeft het geval nooit kunnen vergeven en strekte zijn vijandschap uit tot alle mannen van 80. Ook Jan Veth, Van Eeden en anderen hebben aan de Julia meegewerkt, al gaven zij dan ook maar een enkel gedicht er tusschen door. In de brochure van Kloos en Verwey, waarin het ontstaan der Julia wordt blootgelegd en het auteurschap der verschillende medewerkers erkend, wordt Jan Veth niet met zijn naam genoemd, maar onder het pseudoniem Van Gooyen verborgen. Men begrijpe de toedracht wel: Kloos en Verwey vonden de verzen van Fiore delle Neve slechte kunst, gedeeltelijk wortelend in de domineespoëzie der zestiger jaren. Zij maakten nu verzen in dat genre, verzen, waarvan zij niets voelden. Zoo lieten deze jonge auteurs een gedeelte van de Nederlandsche pers erin loopen. Fiore delle Neve was in dien tijd hoofdredacteur van het tijdschrift Nederland. Hij had in de literaire kroniek, die hij onder het pseudoniem Scaramouche in het weekblad ‘De Amsterdammer’ schreef, aan de Julia veel lof gegeven. Weinigen zijn nu zeker de overlevende tijdgenooten van de Julia-grap en daarom heb ik ze willen memoreeren in deze herinneringen. Wie over deze gebeurtenis leest, zal verwonderd staan over de sensatie, die zij maakte in haar tijd. Dat is nu moeilijk te begrijpen, zoo min als nu te begrijpen is, dat het opstel van Huet ‘Een avond aan het Hof’, hem de redactie van De Gids deed verlaten. Ieder evenement | |
[pagina 111]
| |
moet worden gezien in het licht van zijn eigen tijd. Wel is het moeilijk dat licht later waar te nemen, maar het is nu eenmaal niet anders. Toen het geval van de Julia algemeen bekend was geworden, schreven Kloos en Verwey de reeds genoemde brochure, waarin zij niet alleen het ontstaan van het gedicht uitvoerig toelichtten, maar ook in felle bewoordingen tegen de oude richting in de Hollandsche literatuur en tegen de critici te velde trokken. De brochure onderscheidt zich door een levendigen stijl en is geschreven uit een diep gewortelde overtuiging. Zij is tamelijk spoorloos uit de boekenwereld verdwenen. Hoewel er nu wellicht weinig belangstelling voor het geval zelf zou zijn, zouden de felle taal en de gloeiende overtuiging bij een herdruk toch op belangstelling kunnen rekenen. Doordat de Julia in Sicilië speelt in een katholieke omgeving, werd de pseudo-dichter Guido door velen voor katholiek aangezien en daar er in dienzelfden tijd een dichtbundel was uitgekomen van pastoor Poelhekke, werd deze te zamen met de Julia door Smit Kleine in het tijdschrift Nederland besproken en men kan denken, dat de ingewijden schudden van het lachen, toen zij in de recensie van Smit Kleine lazen: ‘Beide R.K. dichters (Guido en Poelhekke) hebben de geloofsextase gemeen, die uit hunne poëzie een soort van bedwelmenden reuk doet opstijgen!!... De schrijver van Julia deelt ook dit nog met den heer Poelhekke, dat zijn verheffing het hoogst klinkt, als hij de zegeningen van het Christendom door de kerk en de almacht dier kerk zelve bezingt.’ Het was zeker voor Kloos en Verwey een onverwachte uitwerking van hun grap, dat de meeste buitenstaanders den auteur der Julia voor katholiek hielden. Zoo vertelde mij Verwey, dat toen hij op een avond bij Gosler kwam om over de uitgave te spreken, deze zei: ‘Ja, ik heb de Julia ontvangen, ik vind het gedicht erg mooi. U is zeker katholiek’. Gosler was de uitgever van de Julia. Hij was een stille, droomerige man en zelf dichter in den ouden trant. Om de atmosfeer van den tijd te doen kennen, laat ik hier een paar brokken uit de brochure volgen: ‘...Het publiek weet niet hoeveel plezier wij aan onze Julia beleefd hebben. En hoe een grappige vertooning de heeren en dames der Hollandsche critiek voor ons hebben gemaakt. Het was of wij een klein privé-kermisje vierden in de letteren, met clowns, goochelaars, gedresseerde hondjes en een circus, alleen voor ons tweeën en introducé's. Wij sparen u niet (hier wordt Smit Kleine aangesproken) | |
[pagina 112]
| |
want gij, gij hebt het gewaagd toen die arme Jacques Perk u zijn “Mathilde” zond, haar weêrom te sturen met de opmerking, dat hij beter de modellen bestudeeren moest; gij, gij hebt het gewaagd een artiest als Cooplandt aan te randen met de wanklanken van uw gezwets; gij, eindelijk gij dorst voor de gapende monden van een onverschillig publiek het fraaie sonnet van Jac. van Looy te plukharen, dat gij niet eens oplettend gelezen hebt. Gij, kortom, gij zijt de incarnatie van al wat dom en wezenloos en impotent is in de letterkunde van dit oogenblik, en wij geven u bij deze aan de verachting der velen, die thans reeds met ons voelen, van allen, allen, die na ons komen zullen, prijs.’ ‘Ja, wij hebben afgedaan met u, Hollandsche recensenten. Wij beklagen ons over den tijd, dien we aan ú besteed hebben, Hollandsche critici! Gij bedriegelijke kwakzalvers, die op stoelen en tafeltjes staan gingt op de markt onzer letteren, en met krijschend trompetgeschal de onnoozelen om u verzamelden, om hun aan te prijzen en te verkoopen voor geld, dat hun nutter was, de geëtiketteerde potjes uwer valsche wijsheid, de ongebreveteerde apotheek uwer oneerlijke praktijken; - wij hebben u afgeworpen van uw marktplaats in onze letteren; wij hebben uw potjes verbrijzeld op de steenen en uwe etiketten verscheurd; Gij, omroepers op de hoeken der straten, die met koperen bekkens en staven den voorbijganger deden stilstaan als hij haast had; en vertelde voor gewichtig wat minder was dan gesnap van kinderen of gekal van idioten; - wij hebben uw bekkens gedeukt en uw staven verbrijzeld, opdat de voorbijganger, die haast heeft, niet langer worde gestoord; - ...Gij, makelaars in verkoopbare beroemdheid, gevloekte negotianten in de titels der poëten; gij, die grootheid te koop boodt in een krant en vriendschap verkwanseldet voor lof; - wij hebben uw patent in reepen gescheurd; en de bladen van uw lof in flarden, en uw naamteekeningen verbrand; -... En wij hebben u nog één ding te zeggen, ter waarschuwing. Als uw woede bekoeld is en uw kleeren zijn afgestofd, zult gij weêr gaan lezen en recenseeren. Denkt er dan om, dat er nog maar één Julia is onthuld. Denkt er om, dat er reeds een tweede kan geschreven zijn, misschien een derde, misschien meer. Denkt er om, dat wij onzin zullen vormen tot romans en dwaasheid saamrijmen tot verzen, tot zooveel romans en tot zooveel verzen, dat ge gek wordt van angst voor onzin, als ge zin en kinderachtig bang voor dwaasheid, | |
[pagina 113]
| |
als ge wijsheid leest. En denkt er om, denkt er om, dat wij stellig en zeker de macht hebben, u den onuitsprekelijksten onzin te doen prijzen en recenseeren, en dat wij u allen en uw gelijken nog tienmalen of meer de risée van het land kunnen maken, zoowaar wij het thans hebben gedaan! Wij hebben afgedaan met u, Hollandsche recensenten.’ |
|