Flanors vergaderingen werden in De Karseboom gehouden, in het bovenzaaltje. Van der Goes zeide mij, dat het hetzelfde zaaltje was, waar op het einde der achttiende eeuw de patriotten hadden vergaderd. De Karseboom was een der oudste huizen van de Kalverstraat, kort bij den Dam, en het zaaltje, waar wij bijeenkwamen, had nog de donkerbruine houten zoldering met de zware balken uit den ouden tijd. Het huis was op het einde der vorige eeuw nog tamelijk intact; men was toen nog niet zoo zwaar aangetast door de vernieuwingsen verbouwingszucht van tegenwoordig. Dit restaurant was in de tachtiger jaren het eenige van zijn soort te Amsterdam. Op het oogenblik zou men zeggen: ‘Hoe is dat mogelijk!’ Toch was dat zoo; aan alle overige restaurants of café's mankeerde iets, aan De Karseboom niet. Het was geen café, maar uitsluitend restaurant. Daar kon men dan ook iedereen, vooral de uit de provincie komenden en ook wel de Amsterdammers, aantreffen. Het huis had zijn vast menu voor iederen dag der week, zoo was er iederen Vrijdag als toespijs gort met rozijnen. Vaak heb ik er in dien tijd tegenover Johannes Verhulst aan hetzelfde tafeltje gezeten; hij was met zijn langen baard een bekende Amsterdamsche figuur. Dat is nu vijfenveertig jaar geleden. Veel kellners waren er niet, ik geloof maar twee, van wie één, Cornelis geheeten, met ons allen vertrouwd was. Er werd dan ook van alle kanten ‘Cornelis, Cornelis’ geroepen, wanneer er iets te bestellen was. Dit gaf een zekere intimiteit aan het restaurant, het werd er huiselijk door en daardoor kwam een prettiger stemming dan door de woorden ‘aannemen’ of ‘kellner’. Op het oogenblik is ook De Karseboom veranderd en een café geworden, waar de gasten aan tafeltjes gezeten de voorbijtrekkende wandelaars gadeslaan; maar de oude Karseboom is dood.
Om op Flanor terug te komen, de vergaderingen van dit gezelschap werden uitsluitend gehouden terwille van de literatuur en de schilderkunst. Er werd dikwijls ernstig en hevig gediscussieerd. Sinclair de Rochemont bespotte soms zijn medeleden en beweerde: ‘Als er op Flanor over iets wordt geredetwist, dan zegt Kloos: ‘Ja, zie je, je kunt wel gelijk hebben, maar Shelly...!’
Van der Goes zegt: ‘...maar Shakespeare...!’
Verwey zegt: ‘...maar Keats...!’
Karel Thijm: ‘...maar Zola...!’
Erens: ‘...maar Baudelaire...!’
En inderdaad, er was eenige waarheid in deze scherts, omdat ieder van ons in deze schrijvers hun meest suggestieve auteurs