| |
| |
| |
Uit de Pyreneën.
Wij Europeanen hebben weinig of geen bergland, dat met de Pyreneën kan worden vergeleken. Niet de Alpen zelfs, al zijn zij hooger, geweldiger. Zij zijn meer ijzig, meer Noordpoolachtig. De Pyreneën zijn milder. De Alpen zijn niet omweven zoozeer met tallooze netten van sagen, die de Pyreneën hullen in een waas van geheimzinnig aardeleven. Eenzamer ook voelen deze bergen aan. Zij zijn niet zoo veel doorploegd door s menschen wegen. Zij zijn minder bekend, maagdelijker van aanzien. Zij zijn als een liefde-uiting der Europeesche aarde en het is als of van hen melodieën opstijgen van fijneren sferenklank. Taine heeft er iets van gevoeld, toen hij zijn boek schreef over de Pyreneën, dat hier en daar een gedicht lijkt van intellectueele stijging en daling. Meer dan in de Alpen huist hier nog de beer en de izard, de gems der Pyreneën, komt er nog dikwijls voor, al vermindert ook deze in de laatste jaren meer en meer. Ook de wolf is er nog niet uitgestorven. Evenals in de Alpen kringelt de arend daar over de afgronden. Het epos dier bergen, la Chanson de Rolande heeft zijn gouden mantel gespreid langs menigen berg en in menig dal en ze bevolkt met gestalten gelijksoortig aan het land, waar zij door heen trokken. Een rijkdom van legenden stijgt op uit de diepten. Zij omwemelen, doorkruisen die luchten, spannen van top tot top hunne draden. Bouwvallen van middeleeuwsche kasteelen liggen te brokkelen in het heetbrandend zonnelicht. Op en neer gingen de tijden. Volkeren kwamen hier, die gingen van Noord naar Zuid; en ook van Zuid naar Noord togen zij hier langs om elkander te vernietigen. Dan vluchtten de autochthonen in duistere spelonken van door den mensch nog niet betreden bergpassen om betere tijden af te wachten. Zoo drijft als een eiland te midden van de zee der veelvoudige verandering het land der Basken, onaangetast door de
| |
| |
omringende volkeren, laatst overblijfsel van een geheimzinnige vóórwereld. Waar komen ze vandaan? Welke taal is de hunne? Men weet het niet. En tot nog toe hebben de onderzoekers zich tot gissingen moeten bepalen. Er zijn Fransche Basken en Spaansche Basken, maar de laatsten hebben hun karakter intacter behouden. Het Baskisch is voor den vreemdeling eene taal, die niet aan te leeren is. Om die te kennen moet men in de Guipuzcoa zijn geboren. Dit land heeft zijn eigene couranten in die taal geredigeerd en zij wordt er overal gesproken. Eigenaardig is voor den vreemdeling het aanhooren daarvan. Wanneer men b.v. twee Baskische jonge meisjes hoort spreken, schijnt het, dat zij in ééne minuut meer woorden gebruiken, dan wij in twee of drie. Zoo vlug volgen de woorden elkander op. Het lijken alle zeer korte woordjes, als heele fijne hagelkorreltjes, terwijl, als wij spreken in onze noordelijke talen, wij meer grove munitie schijnen te gebruiken. Men staat verbaasd, ja versuft tegenover dit geheimzinnig gebabbel. Zij kletsen, zou men kunnen zeggen, met hevigheid en drukte. Zoo wel bij de Fransche als bij de Spaansche Basken zijn de mannen niet groot. Zij hebben geen bizonder type. Doch de vrouwen bij de Spaansche Basken, hebben dat, naar ik meen, wel. De vrouw heeft daar een rond, in ieder geval dik, ietwat papperig, meestal bleek gezicht. Zij is eerder forsch dan subtiel gebouwd; haar grootte is middelmatig. In het Fransche Baskenland is het gezicht van de vrouw meer beenderig, terwijl de mannen ongeveer gelijk van voorkomen zijn.
De Basken zijn mogelijk de achtergebleven restanten van het verdwenen volk van Atlantis. Zij hechten aan hun land, aan hun streek en de bekende Engelsche reiziger in Spanje, George Borrow, noemt de Basken, voorbeelden van trouw, paragons of fidelity. In hun land vonden dan ook de Carlisten hun meesten aanhang.
* * *
| |
| |
Is het niet een droom te zitten in een afgelegen dorp der Pyreneën, tusschen hooge bergen, met bosschen behangen? Daar in dat dorp te wandelen langs de bruisende en schuimende wateren, van alle zijden dalende en glijdende in heldere doorzichtigheid naast uwen voet? Die droom is te verwezenlijken door eenigen tijd zich op te houden in de badplaats Barèges.
Wanneer gij het kleine spoortje neemt dat van Lourdes over Argèlès naar Pierrefitte gaat, moet gij daar uitstappen en vindt gij er een electrische tram, die u langs een pracht van beboschte hellingen naar Luz brengt. In de diepte stroomt met donderend geluid de Gave de Pau. Van Luz uit moet Barèges worden bereikt. Doch alvorens met een omnibus, een rijtuig of te voet naar die badplaats te klimmen, is het zeker de moeite waard een paar uren in het vriendelijke Pyreneën-stadje rond te dwalen. Groot is het niet, het heeft nog geen twee duizend inwoners. In onze meer bevolkte streken zou men dat een dorp noemen. Doch Luz is oud en heeft wel het recht verkregen om stad te worden genoemd. Vier valleien monden naar het plaatsje toe. Men heeft er een paar aardige cafés en hotels. Luz is het vereenigingspunt der dorpen in die valleien gelegen. Daar zijn allerlei markten. Van heinde en ver gaat men er heen en het is een groot genot al die verschillende costumes der bewoners dier bergdorpen te zien. Daar ontmoeten zij hun vrienden, die even als zij in de stilte der dalen hun leven doorbrengen. Doch daar ontplooit zich ook hun ziel en worden zij vroolijk, zij die in stroeve denkingen gewoon zijn naar hun smalle luchtstrooken te turen. Luz, ja daar is een oogenblik licht bij aankomst uit het donkere dal.
De eerbiedwaardige steenen van de aloude église des Templiers vertellen de geschiedenis van vele eeuwen. Als een vesting verheft zij zich daar op een stille plek. Boven bij het dak eenige kleine vensters, geen andere verlichting. Een
| |
| |
toren, waarin een klok zichtbaar is. Zij is omgeven door een gekanteelden muur, waarop een vierkante toren. De stilte is volkomen. Het gras groeit er op het pleintje en een enkel winterkoninkje of bastaardnachtegaaltje zoekt er in de spleten zijn maal van den dag.
In het begin van den herfst wordt op de berghellingen rondom Luz het gras door de herders verbrand, opdat er in het volgende jaar een beter gras zou mogen opschieten. En het is een fantastische aanblik in den avond tegen de in het gezicht komende sterren de vuren te zien op de hooge bergen, geheimzinnig en ver, als stilstaande meteoren. De wandelaar, die van Luz naar Barèges gaat op een zachten herfstavond, voelt eene verinniging met het landschap, eene blijdschap, die hem kracht geeft en opheft bij het klimmen van den weg, terwijl de wateren, die aan zijn zij vallen van diepte tot diepte, zingen het lied van den zuidelijken nacht. En moedig stijgt hij langs het frissche groen door de geurige lucht.
Tegen November verlaten de meeste inwoners van Barèges het dorp. De houten huizen, die voor het zomerseizoen waren gezet, worden afgebroken, de gemeubileerde woningen en de hotels worden gesloten en slechts een paar huisgezinnen blijven achter om alles te bewaken. Zij zorgen voor hunne provisies van levensmiddelen en hun voorraad van stookbrand, want de winter in Barèges is bizonder lang, ruw en hard en snijdt de gemeenschap met de buitenwereld af.
De wateren van deze badplaats behooren tot de meest werkzame, energieke van Frankrijk. Zij bevatten o.a. een organische stof, die in geen ander mineraalwater wordt gevonden en die men Barègine heeft genoemd. Deze is slechts nu en dan zichtbaar in het glas, wanneer men aan de bron drinkt. Zij ziet er uit als een weeke, draderige witte stof. 'Hè, wat heb ik in mijn glas?' klaagde ik aan de juffrouw.
| |
| |
Maar spoedig werd ik gerustgesteld door de verzekering: 'Cest la Barègine qui coule.' Het water is warm en verkwikt de nuchtere maag. Les eaux de Barèges font des miracles, zegt het volk in die streken en zij vertellen u van menschen tout couverts de croûtes, die na drie weken te hebben gebaad, volkomen waren genezen. Er is ook een militair hospitaal, een groot gebouw voor zieke soldaten. Deze gaan s nachts door een onderaardschen gang, die van het hospitaal naar het Etáblissement des thermes leidt, naar het badhuis, om overdag een al te groote drukte te voorkomen.
De baden van Barèges zijn van ouden datum. Wel dateeren zij niet van de Romeinen, maar in 1500 worden zij al vermeld. In de 18de eeuw komen zij in de mode en in de laatste vijftien jaren vóór de revolutie is die badplaats het verzamelpunt van de Europeesche groote wereld.
In de kapel van het Hospice Ste. Eugénie, gesticht door keizerin Eugénie, woonden wij des avonds een lof bij. Het jonge meisje dat overdag de glazen thermaalwater uitdeelde in het établissement thermal was daar de voorzangster en in de schemering van het kaarslicht en door de wolken van wierook, klinkt hare stem als in een sprookjeswereld. De kapel is geheel vol van menschen en het schijnt alsof die gebeden in de wereld der Pyreneën zuiverder en krachtiger opstijgen naar den hemel. Vooraan zaten de zusters, allen gekleed in lichtgrijs met groote witte kappen en later zie ik er in den parloir eenigen bij elkaar zitten bij een klein koperen petroleumlampje om een ronde tafel met de hoofden bij elkander, terwijl ze naaiwerk verrichten, druk pratend en lachend. Eene dezer met wie ik een gesprek had, wilde absoluut, dat ik een lang gedicht zou maken ter eere van de overste, die haar vijfentwintigjarig jubileum binnen kort zou vieren. Toen ik al opwierp, dat ik een vreemdeling was en de Fransche taal niet zoo machtig, scheen zij dat niet te begrijpen. Ik was nu eenmaal een schrijver, meende zij,
| |
| |
en dus moest ik ook een gelegenheidsdichter zijn. Ik beloofde er mijn toenmaligen kennis Adolphe Retté voor te spannen, die in de buurt was. Maar ook hij bleek zich niet tot het zingen van gelegenheidsgedichten te kunnen leenen.
Taine is niet goed over Barèges te spreken. Hij heeft er veel kou geleden, daarenboven bezocht hij die plaats, toen de baden nog in gebrekkigen toestand waren. Dat was in 1857. Il faut avoir beaucoup de santé pour y guérir, zegt hij. Dat is nu alles veranderd en sedert een zoo langen tijd kan de inrichting en het wezen van een badplaats zich gemakkelijk wijzigen. In het middaguur, wanneer de betalende badgasten aan het eten zijn, komen enkele arme menschen, vrouwen met zieke kinderen uit de bergen naar beneden, die dan kosteloos mogen baden. De badgasten hebben weinig hinder daarvan en in de laatste jaren zijn de baden in goeden toestand. Men wordt er ook niet lastig gevallen door opdringerige of winzuchtige badknechten. Ik spreek van de jaren, die onmiddellijk aan den oorlog voorafgingen en die toestand zal wel niet zijn verslechterd.
Barèges wordt alleen bezocht om er de genezing te vinden en wanneer men tevreden is met het aspect eener grootsche natuur, wanneer men alleen de heilzame aardekracht wil laten werken op zijn geest en lichamelijk gestel, dan is die plaats daar voor geschikt als geene andere. Het dorp bestaat alleen uit een lange straat, gelegen in een enge vallei en van daar is men dadelijk in de bergen. Grenzende daaraan hangt langs de helling een prachtig beukenbosch onder welks bladerdak de heerlijkste wandelingen zijn te doen. En langs andere hellingen loopen talrijke paadjes. Wel is Barèges geen doorgangsplaats zoo als Saint Sauveur, dat op tien minuten afstand van Luz ligt en ook thermale wateren bezit. Ja, Saint Sauveur is een heerlijk plaatsje met mooie huizen, regelmatig gebouwd, klein en lommerrijk gelegen, doch de qualiteit van het thermaalwater staat ver beneden dat van Barèges.
| |
| |
Op die bergpaadjes bij Barèges is het heerlijk wandelen. Het is soms wel wat lastig, want men moet op die enge passages langs steile hellingen dikwijls plaats maken voor een kudde koeien, voortgedreven door een herder, gedrapeerd met de sierlijke plooien van een bruinen mantel, de Baskische muts op het hoofd, den staf in de hand. Hunne dieren zijn altijd bleekgele beesten, niet zoo vol als in Holland, maar gespierder van bouw. Wandelend op de paadjes ziet men ook, dat de landarbeid in die streken heel wat harder is dan bij ons in het vlakke veld. Op een heel klein akkertje, waar tarwe op moest worden gezaaid, zag ik een man ploegen met twee gele ossen langs de steile helling, langzaam, heel langzaam zijn ploeg drijvende door de harde aarde. Zijn vrouw ging vooruit en hakte met een houweel den grond open. Het gebeurde alles ontzettend langzaam, maar het gebeurde in groote rust. Het was alsof de aarde er om heen, de bergen door hun grootschheid die rust veroornaakten, want het grootsche gaat langzaam voort. Wij, in het land der fietsen en autos, wij zijn immers zoo klein geworden tegenover de natuur. Wij zijn als de woedende vechters met de afstanden. Maar niet wij zullen overwinnen, doch de natuur zal wel altijd meesteres blijven, de natuur, die gaat met langzamen zekeren tred. Somtijds ook is de helling zoo stijl, dat een man bij het maaien zich moet vastbinden met een touw aan een boom om niet af te glijden in de diepte.
In de verte ziet men tegen de bergen de kudde schapen. Zij lijken tegen de helling aangekleefd en loodrecht te grazen boven de diepte. Maar zij glijden niet af, zij kennen de waarde van iederen stap. Zij vormen grijze plekken tegen de hoogte en in de verte lijken zij onbewegelijk. Een paar maal in de week zag ik ze naar de barak van een slager komen, die er een paar wilde uitzoeken. Alsof de dieren een voorgevoel hadden van de noodlottige gebeurtenis, kropen zij alle bij elkander, verborgen hun hoofden in elkanders wol,
| |
| |
diep in de laagte. Daar greep de slager er een of twee uit en de andere blijde, dat het onheil hen niet had getroffen, togen weer verder.
Barèges heeft veel van lawinen te lijden. In 1907 had een groote catastrophe plaats. Veel houten en steenen huizen werden weggevaagd, gebroken als glas en langen tijd had men noodig om de sneeuw op te ruimen, die in de nog staande gebleven woningen was gedrongen. Ook eenige menschen verongelukten. Bijna ieder jaar blijft de sneeuw tot in Mei beneden in het dorp liggen. De aanplanting van bosschen op de hellingen is het eenige middel ter beveiliging tegen de lawinen. Er is sinds 1907 dan ook goed voor gezorgd.
Op straat werden wij aangesproken door eene nog jonge vrouw, die ik onder de menigte menschen al dikwijls had opgemerkt. Zij viel op door een buitengewoon slimmen en hartstochtelijken blik en de energie van hare bewegingen, zij was bruin van gezicht. Zij vroeg ons of wij niet een rijtuig voor Gavarnie wilden nemen, haar man zou er ons wel heen brengen. Je mappelle Marie Marcou. En toen ik weigerde, ging zij stil met breien door enzocht anderen aan te klampen. Doch bijna iederen dag werden wij door die vrouw aangesproken, die telkens besloot: Je mappelle Marie Marcou. Zij vertelde ons ook, dat er in het vervolg iederen Zondag een mis zou gelezen worden in Barèges en zij uitte haar blijdschap in de meest enthousiaste bewoordingen. Zij sloeg de oogen ten hemel en zei: Oh comme nous sommes contents davoir une messe! Des avonds vertelde ik aan den aumônier van het hospice van mijne ontmoeting met die vrouw, die zoo hoog van haar vroomheid opgaf. De geestelijke begon hartelijk te lachen en zei, dat ze nooit in de kerk kwam, dat ze alleen aan de deur van de kapel de badgasten opwachtte om hun rijtuigen te verhuren. De aanhouder wint, want ten slotte zijn we met Monsieur Marcou naar Gavarnie gereden, een tocht van eenige uren.
|
|