| |
| |
| |
Het feestbanket.
Het was op den eersten October, dat het feestbanket zou worden gehouden. In de annalen van het dorp was zooiets tot nog toe nooit voorgekomen. Het had rustig voortgeleefd vroeger en buiten de jaarlijks terugkeerende kermissen was het gebleven in het spoor van zijn dagelijksch gedoe. Doch sinds eenige jaren waren fabrieken gebouwd en er was een spoorweg aangelegd in zijn nabijheid. Het had ook een station gekregen, dat op een kwartier afstand daarvan lag. Zoo was er veel veranderd. Werklieden waren er komen wonen om dicht bij hun fabriek te zijn. De oude eikenboomen, die hier en daar stonden en die breed waren getakt en eeuwen telen van groei en bloei, waren omgekapt en de beukenboomen glad en blauw van schors waren gevallen de een na den ander op last van den burgemeester. Groene heggen waren uitgeroeid en vervangen door palen met prikkeldraad. De vogels begonnen het dorp te mijden en de nachtegalen waren verder getogen, toen zij de oude braamstruiken niet meer vonden. Dat was de vooruitgang, zei burgemeester Jean Tudderen en dezen avond zou hij het luide verkondigen aan de hooggeplaatste personen, die de aanschaffing van de nieuwe meubels op het raadhuis kwamen vieren.
Een uur vóór dat het souper een aanvang zou nemen, stond Jean met de ambtsketen om in zwart glimmenden frak in de zaal, de trouwzaal van het raadhuis, waar de nieuwe meubels om een lange van glazen en aardewerk flonkerende tafel stonden. Omdat één tafel niet genoeg was en men stoelen te kort kwam, had het gemeentebestuur er nog eenige uit de café's geleend en over leege tonnen lagen planken, die een tweede tafel vormden, waarover het witte linnen zich spreidde tot verhooging van eetlust en gezelligheid. Niet alle hooge gasten hadden de uitnoodiging aangenomen, zelfs maar een klein
| |
| |
aantal had dit gedaan, onder wie de dekens en de hoofden der scholen van den omtrek, de afgevaardigde van het district, de advocaat van Jean Tudderen en een dokter uit de stad.
De gemeenteraadsleden in zwarte gekleede jassen, groen door de jaren, de koster, de lange pastoor en het kleine kaplaantje der parochie, de bleeke, blonde dominé der Hervormde Gemeente, zij hadden allen plaats genomen en hier en daar tusschen de oude versleten zwarte jassen straalden de witte blouses van de onderwijzeressen van het dorp, blonde en bruine. Omdat er nog geen electrisch licht was aangelegd, waren op de tafels petroleumlampen geplaatst, prijzen van duivenof boekvinken-concours door de raadsleden zelf afgestaan of van anderen voor de gelegenheid verkregen. Er waren allerlei gasten: de president der Fanfare, de president der duivenliefhebbers, de president van de fietsclub en die der gymnasten, de zuster van den kaplaan, een dikke matrone, de broer van den koster, schoenmaker van beroep, vol grappen en kwinkslagen, wanneer hij menschen om zich heen had. Dat was dan ook de eenige, die niet een bizonder ernstig gezicht gezet had bij de hooge gelegenheid van het plechtig in gebruik nemen der meubels, uitgezocht na rijp beraad en gekocht door den burgemeester.
Bij de dampende soep, opgedragen door de breede duimen en vingers van slecht gerokte bedienden, was er nog een groot stilzwijgen en alleen een geslurp verstoorde de stilte met schuiven en tikken der lepels in de borden. Ook Jean was onder den indruk, hij voelde zich klein en gedwee en zocht eenige beminnelijke woorden bij den afgevaardigde aan te brengen, die gunstig glimlachend hem joviaal te woord stond. De twee dekens, zware mannen met breede koppen en blauw geschoren roode wangen praatten zachtjes met elkander, terwijl zij stukjes van hun brood afbrokkelden. Zij ook voelden
| |
| |
de solemniteit van dit maal, meegesleept door de ernstige, gewichtige gezichten der raadsleden en van den burgemeester, die intusschen bergen zuurkool op hun borden neerflapten en met breede vingeren de gekookte ham in stukjes sneden. Doch bij het derde gerecht, haas met compôte van appelen, was er reeds een druk gesprek ontstaan onder buren en overburen der tafels. Jean alleen was zwijgend en repeteerde voor zichzelf den toast, dien hij zou houden, terwijl de afgevaardigde een lang gesprek met de twee dekens hield over de neutrale school. Nu en dan gichelde een onderwijzeres boven het grijze woordengezoem uit en vroolijkte haar omgeving op tot een lachend woord, dat hier en daar op een strak gezicht een glans wierp.
De wijnglazen, het een na het ander werden druk geledigd, de Bordeaux zonk in de magen en steeg in de hoofden, die verwarmd begonnen te gloeien. De onderwijzeressen kregen wangen als roode appels en hare oogen schitterden van jeugdigen gloed; vooral een bruine viel nu en dan in een luiden schaterlach, waardoor zij de aandacht van Jean Tudderen trachtte te trekken. Maar deze zag of hoorde niets, bezig nog altijd aan zijn volzinnen over den vooruitgang van het dorp, die hij maar niet in orde en gelid kon stellen. Ook zon hij er op hoe hij den afgevaardigde een compliment zou maken, want van hem hing zijn positie af, hij moest hem beschermen tegen zijn vijanden. De eene dienst is de andere waard, dacht hij, helpt hij mij niet dan help ik hem niet bij zijn verkiezing en wie weet, de afgevaardigde kon hem ook nog van dienst zijn wanneer hij in de Provinciale Staten zou willen komen. Toen werd er ineens op een leeg wijnglas getikt en als een bliksemslag ontstond er een stilzwijgen van allen. Iedereen zag naar de gestalte van Jean, die was opgestaan en uitstond boven de hoofden der gastenrijen, bleek met van agitatie samengetrokken gezicht. Hij sprak over het ontstaan
| |
| |
van het dorp in oeroude tijden, hoe door oude volkeren het dorp werd gesticht, hoe gedurende de middeleeuwen er ridders hadden gewoond, die de orde wisten te handhaven en het recht. Hoe later er de Spanjaarden hadden gehuisd, maar hoe dat dorp steeds aan de Staten van Holland zijn sympathie had betuigd. Dat verleden, dat was de donkere tijd, nu pas kwam het dorp in het volle licht, een waterleiding zou er komen en electrisch licht zou er worden aangelegd binnen een jaar of twee, een vermeerdering van de postbezorging was te verwachten, de treinen zouden er alle stilhouden, zelfs de sneltreinen. Zoo zou het dorp zich aansluiten bij het groote wereldverkeer; aan een sigarenfabriek en een lakenfabriek werd reeds gebouwd. Dan had hij, burgemeester, een prachtig uitbreidingsplan door bekwame architecten laten uitwerken, waardoor de gemeente een martkplein met een muziekkiosk zou krijgen, waaromheen de jonge dochters van het dorp een vroolijk dansje zouden kunnen doen. Bij deze woorden gichelde luid de bruine onderwijzeres en allen waren verontwaardigd om het afbreken van de schoone stilte, waarin de burgemeester zijn woorden liet vloeien. En, zei Jean Tudderen, onze onvergelijkelijke afgevaardigde wil ons helpen aan subsidie voor het bouwen eener nieuwe school en van een nieuw raadhuis, zoo prachtig als dat van een stad. Daarvoor aan onzen afgevaardigde, die ik ‘den luisterrijke’ zou willen noemen, mijn dank en die der gemeente, van u raadsleden in het bizonder, gij bij uitnemendheid dienaren der Koningin, gij personen van wie afhangt het heil en de gezondheid en de welvaart van zoo vele rechtschapen en eerlijke burgers en burgeressen.
De woorden van Jean Tudderen maakten diepen indruk en toen hij had geëindigd, bedekten allerlei bravo's, luide en gemompeld zijn speech met lauweren van goedkeuring. De afgevaardigde kwam het eerst met hem
| |
| |
klinken en daarna alle leden van den raad de een na den ander. Een onderwijzeres die ook kwam klinken, kreeg een vol wijnglas over haar witte blouse, toen zij tegen den gemeentesecretaris aanliep in het rumoerend gedrang. De afgevaardigde klonk met iedereen, iedereen wilde de eer hebben zijn glas tegen het zijne te stooten en toen zij allen wederom waren gaan zitten en de orde was hersteld, was de persoon van Jean een welkom onderwerp van gesprek. ‘Wat kent hij de geschiedenis goed, onze burgemeester,’ zei wethouder Bong. ‘Hij verdient in de Provinciale Staten te zitten,’ zei de kleine drukker der plakaten. ‘He, Burgemeester, riep er een, ze willen u in de Tweede Kamer hebben.’ De afgevaardigde die dit hoorde glimlachte gedwongen.
Het dessert bestond uit een dampende pudding, waaromheen een vlammetje werd aangestoken tot groote verwondering van de meeste gasten, die dat nog nooit hadden gezien. Het maakte op hen een machtigen indruk van voornaamheid. Er waren er, die zeiden dat zij dat bij hun thuiskomst aan hun vrouw zouden vertellen.
De laatste stukken van de gretig verslonden pudding waren nog niet door de kelen verdwenen of de burgemeester kondigde aan, dat nu de sigaren zouden worden rondgereikt. Het waren er van zijn bevoorrechte firma uit Amsterdam en hij beval ze aan in de opmerkzaamheid der gasten als bizonder fijn en geurig. Van de heeren was er niemand, die niet in het kistje tastte en de dames moesten toezien hoe de zoete rook werd geproefd en uitgeblazen onder luider en luider verheffing der stemmen. De kelners haalden de leege flesschen van de tafels en plaatsten er volle. Aan de tafel in de nabijheid van Jean Tudderen, waar de afgevaardigde zat en de dekens en de advokaat werd Champagne gedronken in breede platte glazen. Daar werd veel geklonken. Nu klonk een deken met den afgevaardigde, dan een wet- | |
| |
houder met den burgemeester, dan nam deze zijn glas op en klonk met den deken, dan weer kwam de lange pastoor en stootte zijn glas tegen dat van den afgevaardigde, ja zoo dikwijls moest deze zijn glas opheffen en klinken, dat hij nauwlijks tijd had om te drinken en hij er alleen scheen te zijn gekomen om te klinken. De rook walmde al dichter en dichter en alles hing als in een grijzen nevel, die prikkelend de oogen pijnigde en van sommigen deed tranen. Zoo leek het alsof een buitengewone verteedering en verbroedering al deze menschen had aangegrepen, ja, omdat hun oogen zoozeer traanden, begonnen zij te gelooven dat het werkelijk was van geluk en verzoening, verbroedering en verteedering. De wijn deed het zijne er toe bij en niemand scheen meer wrok te gevoelen, zelfs Jean Tudderen verviel in hem geheel ongewone stemmingen.
1912.
|
|