| |
| |
| |
Uit: oorlog.
Het was langzaam winter geworden en als witte zand waren de ijskorrels gestrooid over de harde aarde; de verdorde takken der boomen kraakten in krimpende koude. Langs stroomen, over rivieren en door bergpassen heen en over vlakten waren de soldaten van Frankrijk getrokken naar het Oosten heen. In zegepraal waren zij binnengegaan de poorten van vijandelijke steden; plunderend en schrik verspreidend hadden zij gehuisd in de dorpen, waar zij slachtten de koeien en schapen uit de stallen en de stroomijten deden vlammen in de steeds kouder wordende nachten.
Het was donker in de bivouakken. Er was een groote bedrijvigheid, rumoeriger en rumoeriger stegen de stemmen op in de stilte der omliggende dorpen. Op afstanden rondom op de heuvels en in de dalen stonden de voorposten te rillen, achter de struiken en heggen zich beschermend tegen den Noordewind, die knisterend gleed door de dorre bladeren.
Met de handen in de broekzakken tuurde Driek in den gloed van het bivouakvuur, waarin boomtakken, tafels, stoelen werden geworpen. Hij was in gedachten verzonken en tuurde, zooals hij op de lange winteravonden tuurde in het haardvuur van het huis zijner moeder. Hij dacht aan zijn moeder en aan de menschen in zijn dorp. Als zij eens wisten, dat morgen, ja morgen een slag zou geslagen worden, zooals er nog nooit was geweest. Zou hij ook dood blijven? of misschien alleen gewond worden; misschien als hij gewond was, zou één paard hem doodtrappen of veel paarden van de over hem heen rijdende cavalerie?
Doch hij zou er ook misschien goed afkomen en hij zou ook de een of andere heldendaad willen doen. Het kon hem alles eigenlijk weinig schelen, gewoon als hij was aan het gevaar van den dood. Zoo dacht hij.
| |
| |
Om hem heen naaiden de soldaten hun rokken en broeken, klopten het leer van de schoenen aan elkander, zaten om de vuren in troepjes bij elkaar, vertelden en lachten, dronken schnaps of schuurden ernstig hun geweren en bajonetten met fijn zand en wreven ze in met olie. Anderen sliepen naast het vuur, terwijl de opflakkerende vlammen hun slaaphijgende monden verlichtten. Anderen kookten in rossige ketels tusschen drie lange stokken de avondsoep, die wegdampte in de hooge duisternis, waarboven de sterren stonden, alle zichtbaar, laag in den smetteloozen nacht.
In de verte brandden de vuren van het vijandelijk leger. Er was één vuur, dat het hoogste was; het had een groote vlam, die glom als een onheil, nu eens verdoovend en dan weer verblindend als een nachtzon. Een geruisch en lawaai kwam daar vandaan en er boven uit verhief zich nu en dan geschreeuw van een enkele stem.
Driek tuurde zwijgend in het brandende hout, zag het wegteeren in het gedaver der hitte. Plotseling hoorde hij achter zijn rug een gestommel in de massa der soldaten, die uitweken en allen recht stonden; die aan het zingen waren, hielden stil. En in de openingen tusschen de rijen der mannen zag hij een wit paard, waarop hij den Keizer herkende. Zoo dichtbij had hij hem nog niet gezien. Een vierkant stuk mensch zat hij in zijn grijze kapotjas met zijn breeden zwarten hoed als gegroeid op den rug van het paard, dat vlug maar kalm stapte. Zijn hoekig gezicht, dat stralend verbleekte, als het door een vuur werd verlicht, wendde hij naar rechts en naar links met plotselinge rukjes, knikte goedkeurend en plooiloos tevreden. Zijn paard hinnikte van vreugde en andere paarden hinnikten langs de lijnen en verderop.
Als bij een ingeving pakte Driek een bos stroo, die aan zijn voeten lag, bond ze aan zijn geweer, stak ze in het vuur en terwijl hij de fakkel hoog hield in de rechterhand, riep hij luid boven alle stemmen uit in een
| |
| |
lang getrokken geschreeuw: ‘Leve de Keizer!’ Overal namen zij nu stroo en hieven de fakkels hoog. Als van een loopend vuurwerk steeg de roode gloed op in de lucht, lichtte in de uitgestrekte vallei. En het geroep was als een geluidzee, die dreef voorbij de voorposten wijd tot in het hart van het vijandelijk leger. Daar staarden zij naar de lichten, waren blijde en dachten, dat de soldaten van Frankrijk aftrokken en niet wagen durfden den grooten slag.
Maar in den morgen vroeg bij de even beginnende schemering, in de wollige, omwattende, opstijgende nevels bliezen de trompetten in het Fransche leger luid en gauw. Haastig poetsten de soldaten hun uniformen, aten vlug hun beschuiten en nadat zij aan de vuren hun lichamen hadden verwarmd en terwijl de trommels roerden, stonden zij allen in een oogwenk in de gelederen en onder de leiding van hun commandanten drongen zij langzaam eenige honderden passen nader op den vijand aan en hielden weer stil.
Op de hoogte van Schlapanitz stond de keizerlijke tent, gemaakt van aan elkaar gebonden dikke stokken, stevig in de aarde gepoot. Ervoor stond de Keizer met de handen in de broekzakken, keek naar de rumoerige, vijandelijke verte. In kalme afwachting stonden achter hem de maarschalken. Lannes met zijn hoog-rechtstaande haren, een ridderfiguur uit vroegere tijden; de fijngeschouderde kaalhoofdige Davoust met zijn scherpgesneden verstands-gezicht; Soult, de intelligente, een ernstige en burgelijke man; Murat, lang en beweeglijk met zijn uitdagende, valsche van moed blinkende tronie. Zij stonden daar in hun groote uniformen, hun gouden epauletten, kragen en sporen fonkelden door de vlam van het vuur, dat vóór de tent brandde. Zij stonden stil in hun hooge laarzen, lange mannen en keken eerbiedig op den Keizer neer. Deze nam een kaart, bekeek ze in stilte, met moeite de teekening ontcijferend in den sche- | |
| |
merenden ochtend en den gloed van het vuur. Hij keerde zich om, sprak elk afzonderlijk aan, zij gingen weg onder het geklikklik hunner sabels. Hij stond alleen. Toen wierp hij de kaart van de stoel, op den grond, ging zitten, sloeg zijn linkerarm over de leuning, liet zijn hoofd op de borst zinken in een kalmen slaap. Naast hem stond zijn kamerdienaar. Toen hij ontwaakte zag hij wederom de maarschalken naast zich, hij sprong op van zijn stoel; zij bestegen allen hun paarden.
Helderder was de dag; witter en dichter wolkten de nevels over de bosschen in de valleien. Het vuur was uitgedoofd en smeulde goud in de sneeuwige asch. De paarden der legerhoofden trampelden onophoudelijk, hinnikten, snoven den witten adem uit door de onrustig kleppende neusgaten; de adem der maarschalken wolkte wit in de lucht.
Rondom wijd lagen de nevels over de aarde als een wit-wollige zee in stille rust, er boven uit kwamen de donkere heuveltoppen en hoogten als eilanden op een witten oceaan. Zwart groot-vlakten de dennebosschen op de zich heffende hoogvlakten. Uit de nevel-massa's steeg een dof gerommel naar boven en een geratel van zware wagens, gemengd met gekletter van paardehoeven was duidelijk hoorbaar. In de vallei trok het centrum der Franschen onder den elk oogenblik bevelend opgeheven arm van de generaal-commandanten over een breede beek, de Goldbach, en het water spatte tegen de beenen der soldaten en deed de buiken der paarden trillen. Langzaam op elkander volgden de trommelslagen onder het kalme gedirigeer der pronkende tamboermajoors. Aan de rechterzijde knalden de geweerschoten en uit de nevels klonk het geschetter der trompetten. Daarheen trokken door de holle wegen de Russen in zwermende scharen.
Opeens brak door de wolken een witte schijf en geel en gouden kwam de zon te voorschijn en geler en goude- | |
| |
ner werd het licht en spreidde over de aarde een glans; weg tintelden de nevels, ijler en ijler doordrenkt van vlietende klaarheid en zwart en donker kwamen de boomen en dalen te voorschijn. In den blauwen hemel stond de ronde zon, ontvonkte de groepen van geweren en bajonetten, van soldaten-uniformen van het begin van den horizon tot aan het einde van den horizon op de bergen, in de dalen, tusschen de zwarte takken der boomen en struiken; liet zien de groote scharen van roode, groene, zwarte, gouden, witte uniformen, drommen van ruiters, bruine paarden en groepen van zwarte kanonnen.
Zwijgend in afwachting zaten de maarschalken op hun paarden en zagen rustig de breede zwerm van soldaten zich langzaam voortbewegen, de blauwe broeken en roode rokken der huzaren, de zwarte hooge beerenmutsen en blauwe rokken en roode epauletten der grenadiers, verderop de glimmende curassen der karabiniers, de rood-en-groene mamelukken, de groen-en-gele voltigeurs; en door de massa heen glommen hier en daar de gouden epauletten der generaals en hoogere officieren en daarachter heel ver de witte vlakken der Oostenrijksche uniformen en de blauwe en groene rokken der Russen.
De Keizer gaf met de rechterhand een teeken en weg draafden de maarschalken in vollen galop en op hun hoeden sprongen de veeren in den ijlenden draf.
Reeds knalden er schoten in een lager liggend dennenbosch. Nu dreunde van de hoogvlakten het geweld der kanonnen; suizend in de lucht, zwart-stippend witpluimden de kogels in het hooge blauw, zonken in ontzettende bedreiging en barsten in wreed gekrets met snijdenden vuurgloed. Weg naar alle zijden vielen de soldaten in een geslinger van wanhopige gebaren en met een knikken van beenen met een vlakken van het springende bloed rooddruipend in de aarde.
| |
| |
Heftig knallend achter elkander gingen de geweren, uit de bewegende regimenten en divisies wit-wolkte de kruitdamp. Schetterend vlug bliezen de trompetten, ratelend snel gromden de trommelslagen onder het hooge stafgezwaai der tamboer-majoors. Overal kantelden dooden en gewonden als standbeelden, stil stonden hier en daar de ernstige bevelvoerende mannen stuwend door ijzeren stilstand de massa's van menschen.
Van de hoogvlakte van Pratzen daalden lange rijen bajonetten van Russen en Oostenrijkers langs een breeden weg, die leidde naar den vijver van Satchau. Op enkele plaatsen was hij zeer hol en aan weerskanten begroeid met dennenbosch. Hij kwam uit bij het dorp Telnitz. Dit was geheel door de bewoners verlaten; deuren en poorten stonden open, de kleine ramen beschermd door roestige ijzeren staven waren dicht. Knorrend en morrend liepen om de huizen enkele varkens. De Russen hielden stil en de Oostenrijksche huzaren reden om het dorp door beemden over de Goldbach. Daar vuurden de soldaten van het derde regiment, de paarden kwamen nader en steigerden, terwijl de huzaren over hun manen gebogen loshakten op de van onderen opkomende infanteristen. Dezen boorden hun bajonetten met sterken arm in de lichamen der rijders. Zij grepen met de linkerhand de paarden bij de teugels, sloegen de huzaren met hun kolven uit de zadels en sprongen als wilde dieren op de paarden en mannen toe. Maar vanachter de glooiingen van het terrein verschenen de jagers en van schuin in hun rechterzij schoten zij de Oostenrijkers van hun paarden als arenden van de rotsen. Weg vluchtten de huzaren. Vanachter de huizen van het dorp deed nu de Russische artillerie haar werk; telkens en telkens vlogen de kogels der kanonnen in doodende richtingen. En van minuut tot minuut groeide het gevecht bij de dorpen Teluitz en Sokolnitz. Door de breede vallei klonken de kanonnen met doffe echos,
| |
| |
knalden de geweren. Door de kruinen der beuken en iepen en door de groene dennenbosschen trok de kruitdamp weg.
Onder de bevelen van den maarschalk Soult drongen de Franschen naar de hoogvlakte van Pratzen in divisies en colonnen marcheerend, verspreid door de dennenbosschen, door leege omgeploegde velden, beemden en vlakten met verflenst gras. Een dof en snel gerommel van trommels steeg op vele plaatsen langs de helling naar boven en de bajonetten golfden in massa naar de hoogte van het vlak met zwellingen en deiningen als een zilvervloed boven het voortbewegend beenengeflikker in het geschommel der roode epauletten, in het bruine gevlak der paardenrompen, en hooger en hooger gingen de schitteringen van het spichtige stalen veld, blauw-licht blinkend tusschen het zwarte houtgestreep in het volgouden zonnelicht.
Iedere tien seconden omwolkte de rook de Russische kanonnen en de bommen huilden en deden de aarde daveren. Gauw achter elkander stopten ze de bommen in de kanonnen en onder het commando ‘vuur’ ontvonkten de zwarte pijpen. Vlug laadden de Russen hun geweren, terwijl anderen schoten op den stijgenden vijand, hunne gezichten bedekt met zwarte vegen door het buskruit.
Driek marcheerde in de gelederen van een bataillon van de divisie Vandamme over een diep omgeploegd veld, waar zij met de beenen wijd uit elkaar moesten voortstappen tegen twee Russische infanterie-regimenten, die aan een bosch van lange dennen geleund hen onophoudelijk beschoten.
Voort stegen de soldaten van Frankrijk zonder te schieten strak en recht in groote verachting voor de fluitende kogels, die telkens en telkens in hun midden mannen deden vallen. Met de bajonet vielen zij over de Russen heen en nu rumoerde hier een groot gevecht.
| |
| |
Terwijl de schoten knalden aan de eene zijde, stootten aan de andere zijde de geweren tegen elkander en in het rondzwaaien patsten de kolven tegen de shako's, schedels, borsten der Russen. In wijkenden teruggang verscholen zich de Russen in het bosch en schoten nu van achter de boomen en uit de struiken. In de verwarring drong Driek vooruit. En terwijl rondom hem van de boomstammen de splinters vlogen onder het gefluit der kogels, ging hij voort, schoot hij en als hij geen tijd had om te laden, vloog hij naar den vijand met de bajonet; zijn bataillon volgde hem, de commandant was gevallen. Uit een struik legden vier geweren op Driek aan, drie kogels sisten en huilden, hij sprong er op aan en in een woeste drift sloeg hij met zijn kolf hun hoofden en shakos te pletter.
Hoerah! geschreeuw! Weg vluchtten de Russen. Achterna ijlden de Franschen verspreid en gebogen loopende naar acht kanonnen, die nog niet waren afgeschoten; een onderofficier stelde twee en dertig man erbij om ze te bewaken. Driek liep door en naast en om hem heen liepen de mannen van zijn bataillon. In een wijnberg bereikten zij een ander bataillon der zelfde divisie. Daar commandeerde de colonel carré te vormen, maar het was te laat. Van bovenaf renden de Russische uhlanen vertrappend de wijnstokken in dolle vaart. Het gevecht steeg in duizelende wanhoop. Franschen en Russen sloegen erop los, zij sloegen naar armen en hoofden en beenen, stootten in de buiken, mikten op de hoofden. De paarden trapten op de hoofden en borsten van gewonden en dooden, hersens lelden op den grond en overal plaste het roode bloed.
Een uhlaan greep de Fransche vlag bij den adelaar en hakte zijn sabel in den hals van den drager. Allen stoven daarheen. Een Fransche onderofficier, die den uhlaan van zijn paarde wilde stooten, kreeg een slag op het hoofd van achteren en viel dood. Driek sprong toe,
| |
| |
stootte de uhlaan naar beneden, greep den adelaar en een geschreeuw ging op luid in het gehak der zwaarden, in het breken der paardenribben, in het gestoot der bajonetten, in het barbaarsche roepen der Russen, waarvan de trompetter als een dronken man blies. Opeens zag Driek bloed op zijn borst, hij voelde zich kalmer, alles verdween om hem heen en hij zonk achterover.
In de algemeene verwildering kwam aan de kolonel Rapp aan het hoofd van de rood-groene mamelukken en de groene jagers te paard van de keizerlijke garde, hunne lichamen dansend op de ruggen hunner paarden als rijdende in een parade. Als een storm veegden zij de vijanden weg en de grenadiers van Vandamme kwamen weder te zamen; de helft was gebleven, gedood of gewond.
De grenadiers der keizerlijke garde volgden eenigen tijd daarna den weg, dien de mamelukken en jagers hadden genomen, doch toen zij aan de helling kwamen, zagen zij aan de linkerzijde aankomen de ridders van het keizerlijk-Russisch garderegiment. Op zwarte paarden zaten zij fier en hoog in hun sneeuwwitte uniformen. Zij kwamen te zamen aangerend, allen jonge mannen, neerstortend als een lawine op de oude Fransche grenadiers. Zij vlogen er op in met wilden moed, zij smolten weg tusschen de sabels der oude veteranen. Zij zonken, de witte ridders, bedekten als sneeuwhoopen de aarde en om hen heen bevroor purperend het roode bloed. Voort nu renden de soldaten van Frankrijk. Van de Oostelijke helling der hoogvlakte vluchtten de Russische regimenten, vloekend op de Oostenrijkers, die zij zeiden dat alles in de war stuurden.
Toen Driek weer tot bewustzijn kwam, zag hij veel buiken van paarden, die over hem heen renden, daarna hoorde hij naast zich het geschreeuw van een stervend paard, hem pijnigend met een jammering zooals hij nog
| |
| |
nooit had gehoord; naast hem kermden de gewonden, anderen bewogen niet meer. Met moeite steunde hij op een elleboog en keek; hij zag overal bij hoopen de menschen liggen, kort bij hem spraken twee mannen in grijze wapenrokken een taal, die hij niet verstond. Hij voelde veel bloed naast zich en voelde ook een diep gat aan zijn hoofd. Dat vond hij vreemd, hij had toch geen pijn. Hij wilde opstaan maar hij viel weer terug op zijn rug en verloor hij het bewustzijn. In den namiddag toen hij wederom de oogen opende, zag hij op afstand van enkele passen den Keizer te paard, hij sprak tegen eenigen van zijn gevolg en hij zag, dat hij op hem wees met de rechterhand. Driek bewoog zich niet. Hij voelde nu een groote pijn en zijn bloed begon te gloeien in heftige koorts. Tegen den avond voelde hij, dat zijn hoofd met linnen omwikkeld werd, men legde hem op een wagen en hij werd weggereden. Door het gestommel was hij weer wakker, hij hoorde nog eenige kanonschoten en overal het gejuich der Fransche soldaten; hij begreep, dat zij overwonnen hadden en was tevreden. De dokter, die den gewonden-wagen begeleidde, klopte hem op de borst; toen hij zag, dat zijn oogen straalden, zei hij, dat hij slechts licht gewond was en in een paar weken weer genezen zou zijn.
Op de hoogte van Pratzen naar het Noorden en naar het Zuiden heen was alles stil geworden, de gewonden waren weggehaald en op de wegen, in de bosschen en op de velden lagen de lijken van de vijanden en van de soldaten van Frankrijk. In de vijvers van Satchow en Menitz dreven ze tusschen de gebroken schollen ijs en de Goldbach spoelde het vaal-roode bloed langs zijn oevers.
1895-1900.
|
|