breidde zich uit in de rijen van de heiligen allen, die nieuwsgierig den nieuweling beschouwden. Twee heilige jonkvrouwen, die er vlak bij stonden, vielen bijna omver van het lachen.
‘God! God! een advocaat, die hebben wij hier nog niet!’
Maar Yvo bleef ernstig en geen spier van zijn gelaat bewoog.
‘Gij zijt Petrus, nietwaar?’ sprak hij. ‘En voor hoelang zijt gij hier, Petrus! en gij allen heiligen Gods, voor hoelang zijt gij hier?
‘Wat bedoelt die advocaat?’ riepen de heiligen. ‘Wat een vervelende man!’ gichelden de heilige vrouwen.
‘Ik bedoel’, antwoordt Yvo, ‘of het U allen vergund is in alle eeuwigheid hier in den hemel te blijven en wie U dit recht van bewonen heeft toegestaan’.
‘Dat is eene belofte aan ons allen gedaan door onzen Heer Jesus Christus’.
‘Hebt gij die belofte schriftelijk en onderteekend door onzen lieven Heer?’
‘Wel neen! Wat een God belooft, behoeft Hij niet schriftelijk te geven’.
‘God of niet God’, zei Yvo streng, ‘gij moet U dat deugdelijk laten onderteekenen door onzen Lieven Heer, en ik zal zelf naar hem toegaan en de eerste zijn om dat te verlangen’.
‘Dat is waar!’ zeiden de heiligen, ‘wij hebben er geen schriftelijk bewijs van, en wie weet, misschien worden we hier nog wel eens uitgezet’.
En allen, Petrus en alle anderen, wilden nu de belofte op papier hebben. Onze Lieve Heer was verwonderd; Hij keek raar op, zeide, dat het niet noodig was. Niets hielp, de heiligen vertrouwden het niet. De Lieve Heer Jesus moest nu schrijven, schrijven; tien dagen en tien nachten had hij geschreven. Toen hij klaar was, zeide