Duitschland zeker meer en meer zijn verduitscht. De gewestelijke taal uit zijn tijd is op het oogenblik weinig of niet bekend en om al deze redenen moet het zeer moeilijk zijn den ouden dichter juist te meten en te wegen met betrekking tot onze letterkunde.
De heer Rogier stelt ons Veldeken voor als een zeer bereisd man van groote ondervinding en van Europeesche cultuur en verdedigt deze meening op goede gronden. Het verblijf van den dichter aan het Thüringsche hof staat vast en zijn Eneïde is een beeld van de feodale riddermaatschappij van de twaalfde eeuw.
‘(Maar) syntheties bekeken, maakt de Eneïde toch sterk de indruk het werk te zijn van een wereldkenner, een ervarene, die veel gelezen, maar ook zeker veel gezien heeft, die zich een ruimte van blik verworven heeft, bezwaarlijk te krijgen in een rustig leven op de vorstelijke burcht of vissend en landbouw-beoefenend op de eigen heerlijkheid... Aan de hand van de hoofse epiek, aan de hand van Eneas, zien we herrezen de hofwereld der Plantagenets, die van Champagne, Picardië en Artois, de dertiende-eeuwse verfranste wereld der Dampierres, misschien de kring der graven van Loon; ook het schitterend hof der Hohenstaufen en het leven der Thüringse vorsten, dat Veldeken op zijn oude dag zou aanschouwen. Deze wereld is in de Eneïde belichaamd. Dit er in zoekende, doen wij Veldeken recht.’ Aldus verduidelijkt de heer Rogier voor ons deze dichterfiguur.
De treklust van den Limburger, altijd geneigd tot wegzwerven uit eigen streek en milieu en tot het zich storten hals over kop in een der twee groote culturen, die zijn gewest raken, zien wij belichaamd in deze eenzame schildwacht, die staat aan het begin van onze letterkunde. ‘Daarmee (met het ontstaan van de roman d'Enéas) is in Normandiese lucht de hoofse ridderroman geboren. Een kwarteeuw later is de Roman