| |
| |
| |
Het dagboek van Benjamin Constant.
Goede dagboeken zijn meestal een leerrijke en onderhoudende lectuur. Daarvoor wordt vereischt, dat de schrijver opteekent met oprechtheid. Hoe minder hij het mededeelen aan het publiek op het oog heeft, hoe beter zijn notities zijn. Hoe meer hij zich ervan kan onthouden aan anderen iets te willen vertellen, anderen te overtuigen, hoe beter zijn positie als dagboek-schrijver is. Iemand die dat wat hij heeft beleefd, opteekent geheel voor zich zelf, om te kunnen onthouden wat hem is gebeurd en hoe uiterlijkheden op hem hebben ingewerkt, zal iets zeer boeiends leveren. Zijn woorden zullen met graagte worden gelezen, al maakt hij zich zelf nog zoo slecht.
Maar zelden wordt een oprechte biecht door den schrijver van een dagboek gesproken. Het schijnt wel zeer moeilijk zijn zwakheden te bekennen. Iedereen is geneigd de aandacht van anderen op zich zelf te vestigen, maar dan een welwillende aandacht bij een eventueel lezer te voorschijn te roepen. Kan men een schrijver ervan beschuldigen zijn eigen natuur geen geweld aan te doen?
Al weet hij, dat hij alleen voor zich zelf opschrijft, dat het hem gemakkelijk zal vallen het opgeschrevene voor anderen geheim te houden, dan nog is het een groote overwinning zijn zwakheden en slechtheden te formuleeren, want iemand die zooiets doet, pleegt geweld aan zijn eigen ziel. Wij kennen nog niet de gevolgen van een dusdanige operatie. Leidt zij ten goede? Zuivert zij de ziele-substantie of neemt zij iets daarvan weg, dat tot haar vitaliteit bijdraagt? Voorzichtigheid zal hier zijn geboden. Het instinct van zelfbehoud moet niet geheel worden onderdrukt.
De groote schrijver Benjamin Constant, de auteur van den kleinen roman Adolphe, die een meesterstuk
| |
| |
is, heeft een journaal nagelaten, dat ook vandaag nog met belangstelling kan worden gelezen. Nog niet lang geleden heeft men dit dagboek voor het eerst gepubliceerd. Er werd toen gezegd, dat het ongeloofelijk oprecht is.
Nieuwsgierig heb ik het dan ook bladzijde na bladzijde gelezen, steeds verwachtende, dat de auteur van Adolphe geweldige dingen over zich zelf zou zeggen. En wat heb ik gevonden? Een voortreffelijk geschreven dagboek, maar van voor den opteekenaar compromitteerende bizonderheden geen spoor. De vertrouwelijke mededeelingen gaan niet verder dan hetgeen men ook aan een goeden vriend kan vertellen. Zoo de volgende regels, waarin hij zijn zwakheid zooveel mogelijk opbiecht:
‘Je ne cesse de songer à ma position. Je m'agite dans le tiraillement d'une misérable faiblesse de caractère. Jamais il n'y eut rien de plus ridicule que mon indécision: tantôt le mariage, tantôt la solitude, tantot l'Allemagne, tantôt la France, hésitant surtout parceque qu'au fond je ne puis me passer de rien.’
In de uitgave, die D. Melegari van dit journaal heeft gegeven wordt gezegd, dat ‘de heilige Augustinus minder oprecht over zich zelf heeft gesproken dan de sceptische vriend van madame de Staël.’
Deze bewering kan moeilijk worden gehandhaafd. Augustinus en Benjamin Constant zijn beiden oprecht. Zij zeggen dingen, waarvan de bekentenis hun zeer zeker moeilijk is geweest, doch de indruk van Augustinus door zijn Belijdenissen gegeven, is, dat hij een veel slechtere meening had over zijn eigen persoon dan Benjamin Constant over de zijne. Augustinus zoekt zich te vernederen tegenover God en de menschen, terwijl Benjamin Constant dat niet verlangt te doen. Er is dus hier een verschil. Doch overigens mag het dagboek van den auteur van Adolphe heeten een onpartijdig oordeel over zijn
| |
| |
eigen persoon. Hij zegt zijn tekortkomingen, maar hij geeft ook nu en dan uiting aan het goede en voortreffelijke, dat hij meent te hebben gedaan.
Ook is de stijl van dit nauwlijks twee honderd bladzijden tellend journaal van een klassieken eenvoud, scherp en duidelijk. Als litterair monument is het onberispelijk. Wanneer men dit dagboek zou willen vergelijken met dat van Amiel, dien anderen Franschen Zwitser, kan men zeggen dat dit laatste mooier is, meer wijsgeerig, meer dichterlijk. Het bevat mooie brokken poëtische opstijging van sentiment, brokken, die op zich zelf geheelen zijn, niet tot complete kunstwerken volgroeid. Doch dat van Benjamin Constant is als journal onberispelijk van klaarte. Men kan hem altijd opslaan en steeds wordt men geboeid door het oprechte accent van den schrijver. Hij beantwoordt beter aan de eischen die men aan een dagboek moet stellen. De auteur geeft den indruk deze opteekeningen zooveel mogelijk voor zich zelf te hebben gedaan en van dit principe bijna niet te zijn afgeweken. Hij heeft ze opgeschreven in Grieksche letters om te ontkomen aan de onbescheidenheid van zijn onmiddellijke omgeving. Omtrent de bedoeling waarmede hij schreef vindt men deze woorden:
‘Après avoir pris toutes mes précautions pour partir et voyager toute la nuit, ma chambre était chaude, mon lit bon: je suis resté. C'est l'image de tous mes projets.
Pour occuper ma soirée je relis mon journal; il m'a passablement amusé. Peut-être n'eut-il pas fait la même impression à ceux dont je parle, cependant aucun d'eux n'écrirait autrement sur ses amis. En commençant je m'étais promis de ne parler que pour moi, et cependant telle est l'influence de l'habitude de parler pour la galerie que quelquefois je ne suis oublié. Bizarre espèce humaine qui ne peut jamais être complètement indépendante! Les autres sont les autres, et l'on ne fera jamais qu'ils soient soi.’
| |
| |
Uit de eerste regels van dit citaat blijkt, dat hij niet de slaaf was van zijn eigen besluiten. Doch om een doel te bereiken is deze slavernij niettemin noodzakelijk. Hier zien wij zijn opgaan in de bekoorlijkheid van het oogenblik, waarbij hij niet over den muur van moeilijkheden durfde heen zien en in onvruchtbare dadenloosheid verviel.
Benjamin Constant was wat men zou kunnen noemen een dilettant, maar een geniale dilettant. Wanneer men zijn persoon doorgrondt, komt de beteekenis van het woord dilettantisme met helderheid te voorschijn en men begrijpt, dat een dilettant híj is, wiens talent uit een innerlijken aandrang niet in een bepaalde richting wordt gestuurd.
Het is moeilijk te zeggen, wat een dilettant is, maar noem mij een naam en ik zal u zeggen of de qualificatie op hem toepasselijk is. Een heldere omschrijving heb ik er nergens van gevonden. Men zou er ook de volgende van kunnen geven: Dilettant is hij die den wil voorop zet en beurtelings, dan hier dan daar zijn werkzaamheden richt.
De auteur van Adolphe beproefde vele uitingen van den menschelijken geest: de geschiedenis, de wijsbegeerte, de tragedie, den roman, het filologisch onderzoek, de sociale politiek. Hij was een groot redenaar en een staatsfilosoof. Wat heeft hij al niet beproefd! Zijn geest was een compendium van allerlei mogelijkheden. Op de vrouwen schijnt van hem een buitengewone bekoring te zijn uitgegaan; niet genoeg echter om zijn persoonlijkheid te doen overheerschen en zijn onafhankelijkheid te bewaren. Madame de Staël noemde hem le premier esprit du monde. Sainte-Beuve le plus grand des hommes distingués. Timon karakteriseert hem in zijn Livre des orateurs, als den meest geestige der politieke redenaars. Hij was een der eerste cosmopolieten,
| |
| |
een eigenschap meer van de moderne menschen, dan vindbaar in vroegere tijden. Doch zooals het gebeurt met alle dilettanten: er blijft van hem weinig duurzaams over voor de nageslachten. Alleen de Adolphe leeft nog voort in den tegenwoordigen tijd en met hem ook zal nog lang worden gelezen zijn journal.
Ja, hij was de werkelijke dilettant, die door de kracht van zijn wil schoonheid of wetenschap beurtelings te voorschijn riep. Bij hem stonden de uitingen van kunst en wetenschap op een tamelijk gelijk vlak. Zij concentreerden zich niet in een toppunt b.v. dat der tragedie, zooals bij Schiller. Maar al is bijna alles van hem in onze dagen verouderd, in zijn eigen tijd oefende hij op de Europeesche menschheid een grooten invloed uit. Hij ontstak de jeugd in geestdrift, zelfs Napoleon had voor zijn geestesgaven een grooten eerbied. Zijn naam leeft nog voort en alhoewel slechts zeer weinigen zich bij dien naam het juiste denkbeeld van zijn persoonlijkheid voorstellen, toch blijft hij hangen aan den horizon van het verleden als een verre ster, die nog flikkert met weifelenden, onbestemden gloed.
Het dagboek van Benjamin Constant munt uit door bizondere geestigheid, iets dat men niet zou hebben verwacht. Wel een bewijs, dat iemand geest kan hebben voor zich zelf alleen, dat de geestigheid niet alleen wordt uitgelokt door anderen. Zoo kan men er lezen:
‘Cette bibliothèque est bien l'enblème de la vie d'un homme qui n'a jamais su ce qu'il voulait faire de sa vie présente; tâchons au moins d'en bien employer le reste. Schlegel donne un cour de philosophie qui est curieux par le soin qu'il prend de ne pas parler de ses propres opinions.’
‘Si je n'avais pas l'espoir du prochain départ de Mme de Staël, pour Vienne, cette existence serait insupportable. Pour me consoler, je passe mon temps à m'ima- | |
| |
giner comment tout irait, si tout allait bien.’
Ook zijn deze bladen overstrooid met scherpe menschkundige opmerkingen, b.v.:
‘... Comme je me sentais en pleine propriété de la vie et quelle différence dix ans ont apportée dans mes impressions! Tout me semble précaire et prêt à m'échapper. Ce que j'ai ne me rend pas heureux. Mais j'ai passé l'âge où les vides se remplissent et je tremble de renoncer à quoi que ce soit, ne me sentant pas la puissance de rien remplacer.’
Belangrijk ook zijn deze opteekeningen als document voor de geschiedenis van den tijd. Wij vinden hier dikwijls een merkwaardig oordeel over mannen en vrouwen; een oordeel waarin zuivere realiteit schuilt, zoo waar en helder als men het zelden aantreft. Zoo werpen zijne woorden op de groote mannen van de glansperiode der Duitsche litteratuur een verrassend licht. Wanneer wij ons met hen hebben beziggehouden door middel van boeken, documenten en litteratuurgeschiedenissen en meenen hen goed te kennen, blijkt het na de lezing van dit dagboek, dat wij ze ons toch niet hadden voorgesteld met zulke vaste lijnen, zoo goed uitkomend tegenover anderen, zooals zij nu door Benjamin Constant zijn gebeeldhouwd. De oorzaak daarvan is, dat deze menschen, vooral Goethe en Schiller, ons steeds als halfgoden worden aangeboden door de litterair-historici van hun land, terwijl zij door den auteur van deze opteekeningen objectiever en onafhankelijker, als menschen worden gegeven. Hij gaat met hen om als met gelijken. Schiller komt hem een bezoek brengen. Hij ontmoet hen op soirés, hij soupeert met hen. Doordat zij met iemand van een andere nationaliteit in aanraking kwamen, moesten zij de omtrekken van hun wezen beter doen uitkomen. Zoo schrijft hij over Goethe, Schiller, Wieland. Over de beide Schlegels treft men hier ook veel aan, wat hunne persoonlijkheid betreft.
| |
| |
Zoo vind ik o.a. de volgende zinnetjes:
‘Je travaille peu et mal, mais en revanche j'ai vu Goethe! Finesse, amour-propre, irritabilité physique jusqu'à la souffrance, esprit remarquable, beau regard, figure un peu dégradée, voilà son portret.’
‘Souper très intéressant chez Goethe. C'est un homme plein d'esprit, de saillies, de profondeur, d'idées neuves. Mais c'est le moins bonhomme que je connaisse. En parlant de Werther il disait: ‘Ce qui rend cet ouvrage dangéreux, c'est d'avoir peint de la faiblesse comme de la force. Mais quand je fais une chose qui me convient les conséquences ne me regardent pas. S'il y a des fous à qui la lecture en tourne mal, ma fois tant pis!’
‘Soupé avec Schiller et Goethe. Je ne connais personne au monde qui ait autant de gaieté, de finesse, de force et d'étendue dans l'esprit que Goethe.’
‘J'ai soupé chez la ducesse, avec Wieland et Goethe. Décidement il y a bien de la bizarrerie dans l'esprit de celui-ci.’
‘J'ai lu la pièce de Guillaume Tell, véritable lanterne magique mal arrangée, mais avec beaucoup plus de beautés scéniques qu'il n'y en a dans les autres pièces de Schiller... Pris congé de Goethe. Singulier système que celui de ne compter le public pour rien et de dire à tous les défauts d'une pièce: Il s'y fera! Au fait je crois que Goethe n'est pas très fâché des absurdités de Schiller.’
Het was vooral omdat Benjamin Constant een Fransche Zwitser was, dat hij de Duitschers heeft kunnen begrijpen, beter dan een Franschman dat ooit heeft gedaan en daarom is zijn getuigenis dan ook van groote waarde. Hij was graag in Duitschland en hij ging graag met Duitschers om. Zoo zegt hij:
‘Un des invités croit que le prussien est une autre langue que l'allemand. L'ignorance de mes chers compatriotes est pour moi une suite continuelle de sur- | |
| |
prises... J'ai hâte d'aller chercher en Allemagne des hommes dont les habitudes et les opinions soient plus analogues aux miennes... Ou je suis fou, ou je dois être à Weimar dans trois semaines.’
Ook vind ik in dit dagboek:
‘J'ai la visite de Schiller... Il est vrai que les poesies fugitives des Allemands sont d'un tout autre genre et d'une tout autre profondeur que les nôtres.’
Hier werpt deze geniale dagboekschrijver onverwacht een zoeklicht op den aard der Fransche poëzie. Het is waar, dat wanneer de Engelschen en Duitschers goede dichters zijn, zij in den grond grootere dichters zijn dan de Franschen. Dezen zullen dit nooit toegeven, omdat zij een dergelijke uitspraak nooit zouden begrijpen. Alleen een buitenstaander kan hier oordeelen.
De poëzie der Franschen is steeds verweven met de sonore dictie, die even goed in een redevoering op haar plaats is. Bij de Engelschen en de Duitschers zit de poëzie meer op den bodem. Zij vormt de individueele innerlijkheid van een niets ontziend, eenzaam sentiment. Fransche poëzie is steeds meer conversatie en staat daardoor dichter bij de rhetoriek dan de poëzie der Engelschen en Duitschers, die voor het dichterlijk sentiment een dieperen en zwaarderen grondslag hebben.
De Fransche poëzie is het sentiment der bovenste lagen van de menschelijke ziel. Zij vibreert meer aan de oppervlakte. Zij gaat dan ook meer in de breedte dan in de diepte. Daarom zijn de goede Fransche dichters talrijker dan de Duitsche. Victor Hugo is het type van den Franschen grooten dichter. Hij is de zegger van de dwingende kracht. Men moet zijne woorden ondergaan, maar in dit ondergaan komt de zuivere menschelijke ziel, al is het dan ook een weinig, tegen den dichter in opstand. De groote Duitsche en Engelsche poëten dwingen niet. Zij laten de andere menschen vrij en
| |
| |
daarom aanvaarden dezen en nemen gemakkelijker op en genieten zuiverder dat wat zij hooren.
Dit geldt natuurlijk niet voor het proza, waarin de Franschen de onbestreden meesters zijn.
Het dagboek van Benjamin Constant behoort tot de boeken, die kunnen herlezen worden, de eenige categorie, die volgens Schopenhauer het lezen waard zijn. Het bekoort en houdt de aandacht levendig door onverwachte sprongen en verrassende opmerkingen en wendingen. De schrijver behoort tot onzen eigen tijd omdat hij den blooten esprit en de zuiver rationalistische wereldbeschouwing van de achttiende eeuw minachtte. Zijn litteraire schatting is voor ons niet meer beslissend, maar zijn oordeel over menschen en hunne verhoudingen tot elkaar is van een duurzaam belang.
Door de uitgave van zijn Journal intime zijn wij een belangrijk man van de vorige eeuw rijker geworden. Zijn naam is niet langer een klank, die er enkel op duidt, dat er een mensch is geweest, die zoo werd genoemd. Hij handhaaft zijn wezen met kracht in de wisselingen der veranderende tijden, waarop hij wel geen decisieven invloed heeft gehad, maar waarin hij toch een groote rol heeft gespeeld en die misschien niet geheel zouden zijn geweest, zooals zij nu zijn, indien hij aan de gebeurtenissen niet had deelgenomen. Zijn figuur is van historisch belang. Hij die naar de kennis van het begin der 19de eeuw nieuwsgierig is, biedt zij een voor de instructie noodzakelijk object.
Belangrijker nog is zijn gecompliceerde persoonlijkheid voor de psychologen en voor de snijkamer van Sainte-Beuve was hij dan ook een welkom object. Allerlei ineengestrengelde draden moesten worden ontward. Zijn leven heeft steeds eenheid gemist. Hij voelde behoefte aan den godsdienst maar miste het geloof. Hij was zonder vaderland. Zijn geheel leven lang heeft hij
| |
| |
naar liefde getracht, maar hij heeft ze nooit kunnen vasthouden volgens het denkbeeld, dat hij zich had voorgenomen te verwezenlijken. Van een zeker standpunt gezien is alles hem ontzegd gebleven. Ten slotte kan men beweren, dat hij nog het meest litterator was van alles wat hij heeft willen zijn: hij was een groot proza-schrijver. Sainte-Beuve besluit het portrait littéraire, dat hij van hem gaf met de volgende woorden:
‘Il a le triste honneur d'offrir le type le plus accompli de ce genre de nature contradictoire, à la fois sincère et mensongère, éloquente et aride, chaleureuse et terne, romanesque et antipoetique, insaisissable vraiment: telle quelle est, on n'en saurait citer aucune de plus distinguée et de plus rare.’
Benjamin de Constant de Rebecque werd geboren te Lausanne in 1767; zijn moeder stierf bij zijn geboorte. Zijn ouders waren afkomstig van Fransche families, die sinds meer dan een eeuw in Zwitserland waren gevestigd. De familie van zijn moeder was in den tijd van den Bartholomeus-nacht daarheen gevlucht. Zijn vader was kolonel in dienst van onze Staten-Generaal. In zijn jeugd stond Benjamin in vriendschappelijke verhouding tot Madame de Charrière, de bekende Hollandsche Belle van Zuylen, schrijfster van verschillende boeken in het Fransch.
Aan het hof van Brunswijk, waar hij op verlangen van zijn vader een diplomatieke betrekking had aangenomen, trouwde hij toen hij tweeëntwintig jaar was met Wilhelmine de Cram, hofdame van de groothertogin. Hoewel de jonge vrouw wordt beschreven als leelijk, door de pokken geschonden, ouder dan Benjamin en zonder fortuin, was de jonge echtgenoot haar genegen en het huwelijk leed schipbreuk door haar eigen ontrouw. Een echtscheiding volgde, waarop hij Brunswijk verliet en zich naar Parijs begaf. Daar ontmoette hij
| |
| |
in 1794 Madame de Staël, met wie hij een relatie aanknoopte, die tien jaar zou duren. Om daaraan te ontsnappen sloot hij in 1804 een tweede huwelijk met Charlotte von Hardenberg, evenals zijn eerste vrouw een Duitsche. Ook deze verbintenis bracht hem niet, wat hij er zich van had voorgesteld en in later jaren vatte hij liefde op voor Madame Récamier, die weinig beantwoord werd.
In 1815 maakte Napoleon hem Conseiller d'Etat en droeg hem op een ontwerp voor een grondwet samen te stellen. Na Waterloo wist hij zich te handhaven en werd in 1819 lid van de Chambre des Députés. De politiek nam hem steeds meer in beslag en hij bleef daarin werkzaam tot aan zijn dood in 1830. In de latere jaren van zijn leven was het spel zijn eenige hartstocht en vermaak.
1929.
|
|