grippen van litteratuur omverwierp, zooveel hooger staat dan de generatie van Potgieter c.s. Neen, maar ook geloof ik niet, dat de heer Gorter gelijk zou hebben in zijne voorrede voor ‘de School der Poëzie’, waarin hij schrijft: ‘De Nederlandsche Poëzie van na 1880, welke kiemen voor eene hoogere zij in zich moge dragen, was burgerlijke poëzie.... zij was als alle burgerlijke poëzie voor een deel valsch, pseudo-klassiek, pseudo-renaissance, ja, pseudo-realist.’
Zeer terecht is daartegen door den heer Kloos in de Nieuwe Gids geprotesteerd op grond daarvan dat de menschelijke natuur niet verandert. En ik wensch er eveneens tegen op te komen. Want hoe kan er iemand toe komen poëzie met het socialisme, een eenvoudig politieken toestand, te vereenzelvigen? De opkomst van den derden stand was een grooter evenement dan die van den vierden, want derde en vierde stand loopen tamelijk wel in elkaar, terwijl adel en geestelijkheid afgescheiden kasten vormden. En heeft nu de litteratuur met de revolutie zulk eene verandering ondergaan? Kan men van adellijke poëzie spreken van vóór 1789? En de schilderkunst? Indien er van burgerlijke poëzie kon gesproken worden, waarom dan ook niet van burgerlijke schilderkunst, burgerlijke muziek? Zullen de natuur, de boomen, bergen en bosschen, de watervallen, zullen de liefde en de haat met andere oogen en andere sentimenten worden aangezien zoodra het socialisme zal overwonnen hebben? Zoo kan er morgen iemand opstaan die hetzelfde van de philosophie zal