In de laatste jaren zijn er zeer veel goede dichters en schrijvers gekomen, maar velen hebben niet gezongen uit zielelust, maar om mooi te doen. Zij hebben gewerkt voor de glorie, of om de carrière van schrijvers. Oppervlakkig lijkt hun werk zeer schoon, maar hunne ziel stond niet vast in zichzelve, toen zij den inktpot voor zich neerzetten, en de pen beefde niet in de aangedane vingers. Zij hoorden geen melodieën hun ooren omzweven en de gestalten hunner verbeeldingen waren houterige poppen van gewilde bedenkingen.
Het is ontegenzeggenlijk waar: er is voor de letterkunde zelden zoo een moeilijke tijd geweest, niet allèèn bij ons, maar overal elders in Europa, en dat juist sinds de Kunst er om haarzelve is. Toch kan de goede kunst er alleen zijn, indien zij er is om iets anders. Daarom mag zij nog geen bewuste strekking hebben of b.v. eene moraal verkondigen, maar zij moet, wil zij goed wezen, uit innerlijken, onweerstaanbaren scheppingsdrang voortkomen.
Verdriet, vreugde, geluk, toorn, enz. hebben zich in eene ziel verzameld, en indien de mensch, waarbij dat geschiedt, dichter is, zoo zal hij zich van deze aandoeningen bevrijden door deze voorstellingen de gestalten te doen aannemen van zijne innerlijke passies, beelden die zich bewegen en leven in klank en rhythme, maar dan ook zoo natuurlijk en spontaan moeten geboren worden als de bloemen uit hunne knoppen of het lied van den vogel.
Nog onlangs heb ik eens willen nagaan in enkele