zooals ze zelve zegt, gelijk een vogel hoog boven 't leven uit, maar een verdoolde vogel, ver van bosch en bron. Zij gaat, om te gaan dichten, geene folianten napluizen, om stof te vinden voor eene kranige conceptie. Ook zoekt zij geen buitengewoon rhythme van sensaties, want het gewone staat hier gelijk met het buitengewone: welke grond zou er namelijk kunnen zijn, dat het ongewone rhythme beter zou zijn dan het andere? Bestaat het eene toch naast het andere met gelijke kracht en gelijk recht. Het komt immers slechts aan op den rijkdom der ziele-intensiteit, op het harmonieuse opschieten en vloeien der zielelijnen. Neen, mevrouw Lapidoth-Swarth zoekt het niet ver, maar zeer nabij, en wanneer ik dat zeg, doe ik het tegendeel van kwaadspreken.
Zeer zeker, de transcendentale visie trekt aan, omdat het gewone op den duur vermoeit; maar zou de groote kunst niet zijn, het gewone, alhoewel integraal, in zulk een ongewoon cadre van situatie te plaatsen, dat de verrassing haar toppunt bereikt?
Ik kan niet nalaten, als een sterretje van eenvoud het volgende sonnet in zijn geheel te citeeren:
Wintergracht.
Wit-zwarte grachtenboomen, kool en krijt
In doezelbad van melkigblanken mist,
Geglim van keien, glanzig rijpvernist,
Inktzwart vierkant in dofgrauw ijs, een bijt;
Op draad van telefoon een vogelrist
Aan 't even rusten; en door week gespreid
Nevelengaas het huizenrood herleid
Tot wazig bloemrood, als door schilderlist.