| |
| |
| |
Nog een woord over Rodin.
Wanneer men bij de Almabrug het zaaltje binnentreedt, waar Rodin zijn werk heeft tentoongesteld, ontvangt men den indruk eener volledige harmonie. Alles is onzwaar en het rondwarende oog ontwaart niets op zijn weg, dat hem plotseling door een grove alledaagschheid of scherpafstekende kleur en vorm op dwaalwegen zou brengen. De het scherpe daglicht temperende doeken, de stoeltjes, hier en daar aangebracht, de zuiltjes, waarop de figuren zijn geplaatst en die volgens de bedoelingen van den artiest den indruk moeten leiden, dien hij wil, dat het daarop gezette beeld moet maken, de lichtgele doeken, langs de wandvensters gespannen, het is alles zoo wit en blank en houdt het zielsvlak van den toeschouwer zuiver en maagdelijk. om er de fantasieën in gips, brons en marmer te doen bewegen. Gij wandelt door deze beelden met steeds wassende verbazing, maar ook steeds grootere bevrediging. Want het leven, dat de artiest u geeft, is gecandanceerd in een vasten en rijken
| |
| |
rythmus van beweging en is zoo schoon van bouw en groei, zoo welig rankend, zoo sierlijk in slingering, dat ge meent u te bewegen in een serre van schoon en innig gekweekten levensbloei.
Met Rodin begint in de geschiedenis der beeldhouwkunst een nieuw tijdvak. Niemand tot heden heeft in zijn werkkring zoo een invloed gehad, zoo diep den stempel van zijn manier van zien op het werk zijner navolgers gedrukt als hij. Wel zullen er voorloopers geweest zijn, mannen, die hem hebben aangeduid, in welke richting hij moest gaan in den doolhof der natuur, want zelden zijn de ontdekkers van nieuwe wegen ook zij, die het beste er over kunnen loopen, maar de schepper van den Balzac is toch de man geweest, welke door de daad aan de wereld heeft getoond, hoe de vormen en de bewegingen van het menschenlijf het branden en broeien der hartstochten kunnen openbaren.
Eene schilderij kan slechts van ééne zijde worden bekeken en zij geeft slechts ééne zijde der dingen, suggereerend de andere, de bedekte. Zij laat raden en hoe beter de schilder de raadselen oplost, des te grooter is hij. Bij het beeld is dit anders. Gij kunt het van honderd zijden zien en telkens verandert uw indruk, telkens komen nieuwe vormen uit zijn oppervlakte en de rondgang om een beeld moet een zuivere symphonie van vormen zijn, wisselend in werking door het verwijden en opdoemen van nieuwe gedaanten, nieuwe afstanden scheppend van een uitsteeksel tot een
| |
| |
ander en nieuwe vlakten in de ruimten der andere oproepend. Zie b.v. die wang zich verdikken, naarmate ge ze van hooger of lager ziet; zie, hoe de vlakke resignatie tot wellust opbloeit, naarmate ge u meer naar links draait, maar achterop, hoe de zwenking van dat been zwieriger wordt, hoe de voet zich beter heft en hoe de arm vaster en inniger drukt. Deze koude kunst, waarin menig aanschouwer niets meent te zien; die harde steen, dat doodsche gips, dat doffe brons bevat een rijkdom van zielebeelden, waarbij andere kunsten armoedig afsteken. De enkele sensatie wordt misschien door de schilderkunst of muziek levendiger gefixeerd, en intenser misschien is de gloed van het vlammende punt, dat de schilder u openbaart, maar een grooter rijkdom, een veelvuldiger schakeering van sensaties komt uit het beeld. Deze kunst is eerder eene van abstractie, eene kunst van het au delà en hier is het punt van aanknooping van het goed recht van Rodin, toen hij zijn Balzac maakte. Men vond dit stuk niet alleen belachelijk, maar het werd veroordeeld op zoogenaamde wijsgeerige gronden. Men zeide, dat de tastbare vormen moesten weergeven de tastbare vormen, dat men hier niet mocht afwijken van de natuur, die zoo duidelijk sprak. Hadden de vroegere beeldhouwers niet reeds met de oogen van eene statue gedaan, wat Rodin eenvoudig uitstrekte op andere lichaamsgedeelten? Zijn werk werd een kunst van impressie, geen mathematische copie meer van wat uiterlijk in materie bestaat, maar eene versteende zielewerking
| |
| |
door een bestaan hebbenden of bestaanden mensch in de ziel van den artiest geprojecteerd.
Het is vooral in de statue van Balzac, dat de kunst van Rodin ‘gipfelt’, zooals de Duitschers zeggen, met andere woorden, haar toppunt bereikt. Onder den invloed zijner momentane indrukken treden sommige kanten van eene menschengestalte terug, verplatten zich of worden scherp, worden breeder, waar andere kleiner worden of verdwijnen. Zoo springt uit de chaotische massa van de enorme pij, die armen en beenen doet verdwijnen, in al zijn macht de titanische kop van den romanschrijver te voorschijn, uitdagend de heele wereld door zijn achteruitgeworpen houding en de breede, vooruitspringende, geweldige bovenlip, van de onderlip horizontaal opgeheven als torsend een last van sarcasme. Het is de kop van een stier. De romp is als het ware nog in wording en onder de leiding van de voltooide denkkracht voelt men zijne levensvatbaarheid en groeienden invloed. Zoo neemt die kop geheel den toeschouwer in beslag, terwijl de romp zijne latente, maar volmaakt aanwezige werking niet mist. Want in de impressie is dat lichaam latent, terwijl in de diepste diepten van de inconscientie de impressies liggen te sluimeren. Door de vaste en duidelijke omtrekken van het hoofd worden ze gewekt en de persoonlijkheid van den schrijver komt als een scherp gezien en begrepen vizioen, als een larve uit hare omwindsels, als eene glorieuse verrijzenis.
De Victor Hugo, hoewel minder kracht van executie
| |
| |
tentoonspreidend, is een werk van meer duidelijke schoonheid. 't Is geen impressie-kunst. De vormen zijn alle saillant en precies en het is niet, wat men impressionisme zou kunnen noemen. Zoo ook zijne erotische stukken. Deze vertoonen de talrijke en gevarieerde plooien der erotische passie, maar waar het zoogenoemde impressionisme vele zou uitwisschen, zijn er hier geen weggelaten en vertoont deze kunst toch een grooten rijkdom en vooruitgang op de vroegere. Hoog, rein zingenot is hier met alle correspondeerende bizonderheden voor het verraste oog zichtbaar. De omhelzing van een man en een vrouw is hier tot een streelend harmonisch geheel uitgedrukt; de stelling der armen, de een weinig opgeheven voet, de ligging van de vingeren der rechterhand en die van de linker, de richting van de halzen en die van de hoofden, de wenteling van de lijven, door hen gaat een zachtgloeiende, somtijds sublieme levensstroom
Er is geen vinger eener hand, of hij geeft leven weer. De duim is meestal vol van slapende kracht; door den middenvinger stroomen de passie-atomen met de meest intense volheid, terwijl de opgeheven kleine vinger de tempering van den gloed, als het ware de veiligheidsklep aangeeft van de brandende drift.
Zoo heeft deze man nieuwe lijnen gevonden en is zijn werk de rijke uitdrukking van het gevoelsleven van onzen tijd, die er een is, waar de mensch naar verscheidenheid en diepte zoekt en uitdrukt en de oppervlakkige netheid der achttiende eeuw, zij mag dan
| |
| |
nog zooveel sentiment hebben gedekt, is aan den huidigen dag vreemd. De eenige die Rodin uit dien tijd nabijkomt, is Houdon, maar overtreffen doet hij hem niet.
Er is weinig kunstgenot op de tentoonstelling geweest, dat een zoo reinen en hoogen indruk nalaat, als een bezoek aan het zaaltje van de Almabrug. Alhoewel zich grootendeels tot heden bepalende tot het uitdrukken van de liefde en de erotische hartstochten, doet Rodin eenigszins aan Daumier denken. Ook hij heeft nieuwe lijnen gevonden, en de wereld heeft dezen zomer verbaasd gestaan over de ontzettende kracht van dezen schilder en teekenaar, die op het punt stond in vergetelheid te vervallen. Volgens de placide rust der Milletsche figuren zal men bij Rodin niet aan den schilder van den Angelus denken, maar aan de sterk hartstochtelijke en gelukkig gevariëerde tronies zou men Rodin en Daumier tijdgenooten wanen, kinderen van eene zelfde sentiments-wereld. Want het is nu eenmaal een eigenschap van onzen geest om te vergelijken en bij de diepgravers in den ideeën-grond punten van aanraking en ontmoeting te zoeken.
Met een sensatie van weemoed verlaat de bezoeker deze witte scharen van figuren en treedt hij uit deze wereld van abstractie in de warrelende realiteit van het snel ijlend menschenleven. Daar was rust en leven en de hartstocht was als bedolven onder de sneeuw der abstractie. Koel schenen die vormen gestold in gewichtige of glorierijke levensmomenten, als bedekt met witte sluiers van maagdelijkheid, levend een metaphysisch
| |
| |
leven in eene pure en sereene gedachten-wereld. Oertypen van vormen, moeder-vormen. Simpele dingen, waaruit de veelvouden zouden kunnen ontluiken tot kleurrijke visioenen, tot reeksen zich voortslingerend, bewogen van hartstocht en strijd. Daar in dat zaaltje, waar meestal slechts een paar menschen aandachtig en langzaam den rondgang deden, kon de bezoeker genieten van een hooge ideeën-wereld en een wereld van sentimenten. Smetteloos rust daar eene oerwereld, haar stralen uitzendend naar een toekomst van hooge volmaaktheid. De artist laat dan ook zijne figuren, als direct uit den steen oprijzend, zich ontwikkelen uit den oersteen, het onveranderlijke, harde, maagdelijke marmer. Hij wilde geen breuk met den steen, zijn materiaal. Hij had eerbied voor dat wat hem zijn stof zou geven, waaruit hij zijn visioenen zou vormen. Die piëteit is bijna aandoenlijk, want piëteit kan alleen voortvloeien uit kracht.
|
|