| |
Over ‘En route’.
Bl. 383 van zijn nieuwste boek spreekt Huysmans den wensch uit eens een compleet schoone kerk te zien:
Avoir le tout complet! transporter ici (bij de trappisten) au lieu de cette chapelle sans interêt, l'abside de Saint-Severin; pendre sur les murs des tableaux de Fra Angelico, de Memling, de Grunewald, de Gérard David, de Roger van der Weyden, de Bouts, y adjoindre d'admirables sculptures, des oeuvres de pierre, telles
| |
| |
que celles du grand portail de Chartres, des retables en bois sculptés, tels que ceux de la cathédrale d' Amiens, quel rêve!
Et pourtant, reprit-il (Durtal-Huysmans) après un silence, ce rêve a été une réalité, cela s'est vu. Cette église idéale elle a existé pendant des siècles, partout au Moyen Age! Le chant, les orfévreries, les panneaux, les sculptures, les tissus tout était à l'avenant; les liturgies possédaient, pour se faire valoir, de fabuleux écrins; ce que tout cela est loin!
Deze klacht geldt niet alléen voor dat, waarvan Huysmans spreekt, maar voor alle soort van kunst in dezen tijd. Men spreekt van eene wedergeboorte der Architectuur, van het opkomen eener nieuwe groote litteratuur in Frankrijk, in Duitschland, in Nederland, in Italië enz. Een feit is het echter, dat de vele werken, die van deze wedergeboorte moesten getuigen, achterwege blijven. Het kan niet anders. Achter den wil van den kunstenaar zit geen inspiratie meer. Men maakt kunst om kunst te maken, om de eerzucht. Men streeft tegenwoordig naar de betrekking van literator. Ja vooral met de schrijvers is dit het geval. Zij hebben niets meer te zeggen. Dichters en prozaschrijvers zijn op. Vroeger waren de dichters en prozaschrijvers groote heeren of menschen die veel beleefden, zij waren soldaten b.v. Cervantes; hij nam deel aan den slag van Lepanto etc.; zij waren staatslieden of leefden aan het hof van een vorst het leven in geheel zijne uitgebreidheid. Milton was secretaris van Cromwell. Byron plukte zijn
| |
| |
avonturen tot een machtig levensbouquet op zijn tochten door geheel Europa. Calderon leefde aan het hof en vocht bij Breda. Tasso leefde aan een hof en Goethe was minister van een hertog. Shelley was een rijk heer, die zijn droomen kon droomen in italiaansche nachten en geen zorgen kende, wanneer de morgen kwam. De tegenwoordige dichters en prozaïsten leven in steden op achterkamertjes, drinken eenmaal in de week bij eene familie een kopje thee, hooren het pianospel van de dochters des huizes toe, of zij leven op dorpen in kleine villatjes met vrouw en kinderen, vol plannen voor de toekomst, zoeken hun onderwerpen uit boeken, zoeken, zoeken, en blijven zoeken. Zij kunnen het niet helpen. De tijden zijn ongunstig: misschien is het de vijf-en-twintig-jarige vrede, die op Europa drukt die er veel schuld aan is: de geesten hebben hunne drijfveer en elasticiteit verloren. Het is onmogelijk dat een groot meesterstuk te voorschijn komt uit de hedendaagsche letterkundige ateliers. De wil, (waar men den mond van vol heeft) kan knappe, sterke boeken scheppen, knap gegraven kanalen waardoor de schepen der moderne ideeën worden gesleept, maar geen groote bron doen opwellen wier wateren zonder ophouden landen gaan voeden, en steden doen verrijzen.
Het hoogste woord van de architectuur is de kerk of de tempel.
Sinds de fransche revolutie staat de religie in Europa stil, de menschen gelooven kalm, onverschillig of hun medemenschen gelooven. Hoe wilt ge nu dat er in
| |
| |
onzen tijd een werk zal verrijzen zoo schoon als Notre Dame van Parijs? Laten wij ons daarover dus niet langer moei maken. Laten de moderne architecten een mooi huis bouwen. Goed. Het mooiste kunnen zij niet meer maken.
Wij staan aan den vooravond van een nieuwe periode in het leven der menschheid. Niemand kan aangeven met zekerheid wat de naaste toekomst zal brengen. Of is het zeker dat het socialisme in zijn geheel spoedig zal overwinnen? Het is in elk geval onzeker hoe de toekomstige socialistische maatschappij zal zijn ingericht. In elk geval geheel anders als de tegenwoordige socialisten meenen. Of zal er nog eens eene anarchistische maatschappij komen, wanneer tenminste anarchie en maatschappij geen tegenstrijdige begrippen zijn: of dit tegenstrijdige begrippen zijn, ook dat is onzeker. Men vergete echter niet dat anarchisme en socialisme de meest tegenstrijdige agglomeraties zijn, welke ooit kunnen bestaan.
Niet lang geleden las ik met groote verbazing een opstel van den occultist Karl Du Prel getiteld Occultisme en Anarchisme, waarin hij verzoekt dat de regeering het occultisme steune om het anarchisme te bevechten. De grootste vijand van dit laatste zou volgens hem het occultisme zijn. Daar ik veronderstel dat Du Prel het occultisme begrijpt, zoo moet ik aannemen dat hij van anarchisme geen idée heeft. Hij veronderstelt dat een anarchist een theosophische lezing bijwoont. Die anarchist zal luid lachen, zegt hij. Waarom
| |
| |
kan een occultist geen anarchist zijn? zou ik vragen.
In de philosophie is het materialisme zieltogende. De wapenen die het spiritualisme in de nieuwste tijden tot zijn beschikking heeft, schijnen solieder dan vroeger. Het Christendom, meer speciaal het Catholicisme, dat vóór eenige jaren nog zwak scheen te staan en onder de ontdekkingen van Darwin en Moleschot scheen te moeten bezwijken, staat vaster dan ooit, schijnt zelf voor Europa de eenig houdbare religie, en het beste voorbehoedmiddel tegen de verzwakking van den mensch en de instandhouding van de bouwvallige menschenmaatschappij.
Het komt mij ook voor, dat de scherpte en uitgebreidheid van den menschelijken geest zeer veel zou afnemen wanneer de menschheid gedurende eenige eeuwen zonder tusschenpoozen materialist was.
Du Prel zegt dat het occultisme als wetenschap pas begint en het nog zeer ver zal brengen. Zoolang echter de menschen menschen blijven, bijgevolg hunne faculteiten niet aangroeien, is het niet waarschijnlijk, dat wij door het occultisme van Du Prel veel verder zullen komen. Men kan dit moeilijk bepalen. Dogma's zijn er niet, beweert hij, maar hij verkondigt alléén het bewijsbare. Zoo b.v. de onsterfelijkheid der ziel, is volgens het occultisme zeer duidelijk te bewijzen. Het zal echter de vraag zijn, wat men onder bewijzen verstaat. Ook de materialist beweert te kunnen bewijzen, dat de stigmata van Louise Lateau geheel menschelijk en pathologisch zijn. De materialisten waren
| |
| |
gauw tevreden, zij zeiden hout is hout, steen is steen, vleesch is vleesch en daarbuiten is er niets.
Voor de literatuur is de tegenwoordige toestand in Europa zeer bedenkelijk. Er is geen factor meer, die in staat is iets grootsch te doen voortbrengen. We hebben niets meer te zeggen. De godsdienst wekt weinig geestdrift meer en toch kon die godsdienst werken opzenden naar het licht der onsterfelijkheid als Paradise lost en de Divina Comoedia. Wij generatie die nu 30-40 jaren telt, wij hebben het slecht getroffen. Wij hebben alleen de opkomst van het socialisme, van de electriciteit en het dynamiet beleefd. Maar kunnen wij dichters of prozaschrijvers er iets mee doen?
Dat is niet waarschijnlijk.
In het land, dat men gerust het eerste in de literatuur kan noemen, hebben de reuzendichters als Hugo en Lamartine plaats gemaakt voor Stéphane Mallarmé, Paul Verlaine en Jean Moreas, die enkele voortreffelijke stukjes hebben gemaakt, vlekkeloozer zeker dan de meeste voortbrengselen der twee eerstgenoemden, maar minder grootsch. Hugo is bont van vlekken maar hij heeft de huid van een tijger, terwijl Moreas en Verlaine slechts vlekkelooze katten zijn bij hem vergeleken. Men vergete het niet: Hugo en Lamartine zijn reuzen. Ik zal niet zeggen dat Verlaine en Moreas dwergen zijn, maar de verzen van Verlaine zijn houten degens bij de blinkende bajonetten van Baudelaire, zijn meester, en de gedichten van Moreas zijn geknutselde tuintjes
| |
| |
(knap weliswaar) bij de eikenbosschen van Hugo, hoeveel dor hout van rhetoriek er ook in is.
Vóór achttien jaren kwam uit Frankrijk de naturalistische richting. Zij bereikte in l'Assommoir haar beste uiting. Sinds een paar jaren heeft zij het veld moeten ruimen voor eene nieuwe, die tot heden nog geen vasten naam heeft. Zij mist dien, omdat zij geen éénheid heeft, zij heeft toch een reunie vaandel het spiritualisme: De Geest boven de Materie. Zij heeft het naturalisme niet alleen in Frankrijk maar ook bij ons gedood.
Het is vreemd dat de zelfde man, die vroeger de tweede naturalist was, nu een der eerste voorstanders van het spiritualisme is. Hij heeft met zijn boek ‘En Route’ iets gedaan dat eenig in de moderne literatuur is. De geschiedenis eener bekeering is tot heden, behalve in de Confessiones van den heiligen Augustinus, niet met zooveel oprechtheid geschreven. Men lette echter op het onderscheid. De confessiones zijn geschreven door een groot man, die het leven in de volheid van zijn intellect en gemoed en gevoel had meegeleefd in de vrije expansie van den vleugelslag eener vrije, ruime en breede ziel; door iemand wiens blikken waren bliksems van doorzicht, zelfstandig, van niets afhankelijk. ‘En Route’ is geschreven door een litterator, door een afhankelijke; afhankelijk van zijn geest; door iemand die veel boeken heeft gelezen en gevoeld heeft in het licht zijner gedachte, maar
| |
| |
niet in de werking zijner daad. In dat laatste zit de quintessens, het onderscheid tusschen het dorre heden en het vigoureus bloeiend verleden.
Overigens is ‘En Route’ een der meest belangrijke boeken van de laatste 25 jaren en de meeste boeken van Huysmans zijn interessant, omdat zij bijna allen een stuk van zijn leven bevatten. Hij zelf is altijd de held, de hoofdpersoon en men kan van al die bouwmaterialen een groot beeld bouwen, zich een begrip vormen van eene rijk, zeer rijk geschakeerde menschenziel uit het laatst der negentiendé eeuw. Zola is steeds objectief, meer artiest; Huysmans meer subjectief maar meer interressant. De stijl van Zola is rijker, sappiger, voller, onstuimiger, voortgaande in sterkere bewegingen met rhythmische sprongen en met breeder verloop, ruw en daarom zelfs voor de fljnproevers stijlloos.
Huysmans heeft eene zwaarte in zijn gedachten en woordengang, die soms vermoeiend werkt, hij is droog en grijs als de echte afstammeling van Hollanders, maar hij is consciencieus in zijne woorden, die hij uitstalt en uitroept duidelijk en voorzichtig met toonlooze stem, een stem echter, die de belangrijkheid van het gezegde laat gissen onder het grijze en nevelachtige geluid.
Men moet katholiek zijn of katholiek zijn geweest om het boek te begrijpen. Het innerlijk leven krijgt in het katholicisme eene grootere uitbreiding en veelvuldige vertakkingen, die menschen van andere
| |
| |
godsdiensten stellig niet kunnen volgen en die zelf voor de meeste in de gewone maatschappij levende sleur-katholieken een doode letter zijn.
Hoor hoe de auteur den zielenstrijd beschrijft, die zich in het begin van zijn bekeering in zijn binnenste ontwikkelt.
Il (Durtal-Huysmans) piéténait au hasard d'une allée, quand un nouveau phénomène surgit.
Il avait eu jusqu'à cette heure, dans le ciel interne, la pluie des scrupules, la tempête des doutes, le coup de foudre de la luxure, maintenant c'etait le silence et la mort. Les ténèbres complètes se faisaient en lui.
Il cherchait à tâtons son âme et la trouvait inerte sans connaissance, presque glacée. Il avait le corps vivant et sain, toute son intelligence, toute sa raison et ses autres puissances, ses autres facultés s'engourdissaient peu à peu et s'arrêtaient. Il se manifestait en son être un effet tout à la fois analogue et contraire à ceux que le curare produit sur l'organisme, lorsqu'il circule dans les réseaux du sang; les membres se paralysent; l'on n'éprouve aucune douleur, mais le froid monte; l'âme finit par être séquestrée toute vive dans un cadavre; là, c'était le corps vivant qui détenait une âme morte.
Harcelé par la peur, il se dégagea d'un suprême effort, voulut se visiter, voir où il en était; et de même qu'un marin, dans un navire où s'est déclarée une voie d'eau, descend à fond de cale, il dut rétro- | |
| |
grader, car l'escalier, était coupé, les marches s'ouvraient sur un abime.
Malgré la terreur qui le galopait, il se pencha, fasciné sur ce trou et, à force de fixer le noir il distingua des apparences, dans un jour d'éclipse, dans un air rarefié, il apercevait au fond de soi le panorama de son âme, un crépuscule désert, aux horizons rapprochés de nuit; et c'était, sous cette lumière louche, quelque chose comme une lande rasée, comme un marécage comblé de gravat et de cendre; la place des péchés arrachés par le confesseur restait visible mais sauf une ivraie de vices sèche qui rampait encore, rien ne poussait.
Il se voyait épuisé; il savait qu'il n'avait plus la force d'extirper ses dernières racines et il défaillait, à l'idée qu'il faudrait encore s'ensemencer de vertus, labourer ce sol aride, fumer cette terre morte. Il se sentait incapable de tout travail et il avait en même temps la conviction que Dieu le rejetait, que Dieu ne l'aiderait plus. Cette certitude le ravina. Ce fut inexprimable; - car rien ne peut rendre les anxiétés, les angoisses de cet état par lequel il faut avoir passé pour le comprendre.
Ziedaar een ziele-landschap geschetst met de hand van een meester. Zoo in dien trant had het geheele boek moeten zijn en dan, dat boek de helft van het tegenwoordige! Want niet te lang moet het hoog werk zijn. De menschelijke natuur kan slechts een gering gewicht van het sublieme dragen. De spanning der menschelijke ziel kan slechts nu en dan plaats hebben.
| |
| |
Ook schijnt het een feit te zijn dat de menschelijke persoonlijkheid achteruit gaat, aan uitgebreidheid verliest, ineenkrimpt. De menschheid wordt oud en is als geheel niet meer in een stadium van bloei.
Dit geldt vooral in Europa. De volksstammen in Afrika, de Mooren en Negers schijnen in de laatste driehonderd jaren niet achteruit te zijn gegaan. Het is waarschijnlijk, dat de persoonlijkheid van een gewoon Romein grooter en krachtiger was, dan die van een hedendaagschen Duitscher, Franschman of Italiaan.
In de vorige eeuw en nog niet zoo lang geleden schreef men romans in tien deelen. Wie zou op den huidigen dag in staat zijn dat te lezen? Daarom, meen ik, dat men zooveel mogelijk korte boeken of korte litteraire werken moet schrijven. 'T is bijna zeker dat behalve de geschiedschrijvers er binnen honderd jaren weinigen zullen worden gevonden, die ‘Gérminal’ of zelfs ‘l'Assommoir’ met plezier kunnen bestudeeren.
|
|