Litteraire wandelingen
(1906)–Frans Erens– Auteursrecht onbekend
[pagina 81]
| |
Een mooi boek.Het mag werkelijk een zeldzaam feit heeten, wanneer er een onberispelijk kunstwerk d.w.z. een werk waarop gewoon niets te zeggen valt, hetzij hier te lande of elders, het licht ziet. En toch zou men met veel recht kunnen beweren, dat de roman van Alfred Vallette, dien hij LeGa naar voetnoot*) Vierge heeft genoemd, die hoedanigheid bezit. Valette is nog een jonge man en hoofdredacteur van het tijdschrift Le Mercure de France. De medewerkers van dat tijdschrift zijn bijna allen nog geheel onbekend en naar hunne producten te oordeelen, zijn zij bijna allen in het stadium van zoeken. Laten we hopen, dat weldra uit hun midden de man zal voortkomen, die als opvolger van Zola den scepter der Europeesche litteratuur in handen zal nemen. Men heeft zich over deze successie reeds zeer ongerust gemaakt en een medewerker van L'Echo de Paris heeft de littera- | |
[pagina 82]
| |
rische hoven afgereisd om iets over de naderende veranderingen te weten te komen. Zola heeft toen opmerkelijke dingen gezegd: o.a. ‘Wij moeten nu het classicisme van het naturalisme krijgen.’ Al blijven veel boeken van Zola hun waarde behouden en zijn zij even merkwaardig voor ons op het oogenblik als tien jaren geleden, wij verlangen toch allen naar dat definitieve werk, dat werk van puur goud, waaraan geen smet en geen overtollige stof meer kleeft. Romantisme, naturalisme, symbolisme zijn qua tales voorbijgaande kunst. Zij zijn de gevoelstoiletten van veel ijdele gebaren, of van magere ontluikende vormen, doch wanneer de innerlijke groeikracht voldoende aanwezig is, zoo krijgen wij een definitieven vorm die de dorre omhulsels doet scheuren en de vormen staan voor ons als een vaste stilstand in de wisselende tijden. Dat is het classicisme in den goeden zin, d.w.z. de onomstootelijke perfectie, het culminante punt van een beeldend gevoelsleven, dat lang heeft moeten dwalen eer het zich in een blijvenden vorm kon vastzetten. Het classicisme kan uit elke richting voortkomen. Wij, die allen naar een nieuwe richting in de kunst hebben gezocht, wij staan beschaamd te kijken bij het lezen van bovengenoemd boek. In plaats van verder te bouwen aan het onvolkomen gebouw en ieder te trachten de vlag der victorie op de spits te plaatsen, zijn we allen, en niet het minst in ons land, kleine tempeltjes gaan bouwen, waar ieder voor zich, allen als echte mindere goden, op zijn manier wilde aange- | |
[pagina 83]
| |
beden worden. Wij hadden beter gedaan de hand te leggen op het eens veroverde naturalistisch materiaal, de machtige hand en dat materiaal dienstbaar doen zijn aan onzen wil: daarom zouden we nog geen schoolsche naturalisten behoeven te zijn. Dat had ons tijd en krachten kunnen besparen, terwijl wij nu zelf als arme mijnwerkers zijn gaan ploeteren in den donkeren grond. In het naturalisme van Zola en nog veel meer in dat zijner volgelingen zijn fouten; zooals langdradigheid zonder oorzaak, d.w.z. fouten tegen de proportie of innerlijken boekbouw, gemis aan gelijkmatig rhythme, nalatigheid in de keuze van het juiste woord of afdoende detail, slordigheid van stijl enz. Van deze fouten ontdaan, en er bijgevoegd het door het naturalisme te veel miskende spiritueele in den mensch, zal het naturalisme, het classicisme van de eerstvolgende tijden zijn. In dat genre kan alléén het groote werk der eeuw worden geschreven dat als het ware de hoofdrivier zal zijn waarin de nevenstroomen van romantisme, realisme enz. zullen monden. Maar, wanneer wij niet bij machte zijn zelf dat werk te maken, zoo zal ieder natuurlijk heel wijs doen te maken, wat hij kan, al is zijn richting nog zoo exentriek. Hij zal in elk geval voor den een of anderen fijnproever iets zeer smakelijks kunnen opdisschen. En daarom zij geen enkele richting veroordeeld, zelfs niet die van Stephane Mallarmé. Maar ik zeg het nog eens: het groote werk zal aan geen speciale richting toebehooren. | |
[pagina 84]
| |
Het zal geen gewoon sterk werk, namelijk een zoogenaamd gewild werk zijn, maar het zal wezen een machtig werk. Sterk is de boom, maar machtig is de storm, die hem doet buigen. Ja sterk te schrijven, dat was van velen de zoete droom, de volgehouden inspanning moest sterke volzinnen produceeren in plaats van uit spontane en daarom alleen natuurlijke kracht neer te zetten wat men te zeggen had en geen sterke maar mooie dingen te maken. Inspanning is de kracht van den zwakke. Vallette is voorloopig de slimste van allen geweest. Daar staat hij met zijn vlekkeloos werk in de hand, als het witte vaandel van zijn legitiem koningschap, als de ware afstammeling van de koninklijke kunstenaars, die tronen door de tijden heen, daar staat hij in het lichtende spoor, op den gouden weg die gaat door de donkergolvende wisselingen van de schoolsche litteratuur, met een zachten glimlach over ons, zoekers en peinzers die in het donkere tasten tegen de muren van onze vrijwillige gevangenschap. Hij laat de stormen waaien en grijpt vergenoegd de groene takken, die hem in de handen vallen uit de wouden van het hoogruischende leven. Hij plukt de volzinnen met zekere hand als roodglimmende kersen uit den levensboom en wij knutselen over gecompliceerde volzinnetjes en trachten een mooi orkest te scheppen met de glazen klokken onzer geraffineerde bedenkinkjes. Het werk van Vallette is de vrucht van een rijp talent. Er staat geen woord te veel in, en elk woord | |
[pagina 85]
| |
is er; dat woord staat er, wat het doet: meer niet, en niets minder. Wanneer er soms van iemand wordt gesproken, zoo komt het er alleen op aan hoe zijn oogen en hoe zijn das er uitziet, bij een ander hoe lang zijn jas is, bij een ander ligt het aan zijn bril. Van een ander weerom moet men weten hoe hij op zijn stoel zit, of zijn rug is gebogen, of niet, of zijn beenen dik of mager zijn. Bij een jong boerinnetje zijn het de dikke roode handen, bij een marktvrouw is het de gevulde borst. En dat alles moet opkomen voor de oogen van den lezer op een vast rhythme van zuivere volzinnen, opkomen en verdwijnen in het groote gelijkmatige cadre van de totaal-stemming. Dat is de éénige muziek van de beweging der dingen, die voor de stralende oogen van onze bewondering afloopt als een zuiver en grandioos natuurverschijnsel. Ook de dialoog en het direct door de personen gesproken woord is er in harmonie met het geheel: geen wijsgeerige of humoristische tweespraak of indirecte lange discoursen. De personen zeggen alléén dat wat het doet. Als zij dat niet zeggen is het beter, dat de schrijver zelf spreekt. Dit ook is door Vallette in acht gehouden. Toch vervalt geheel de storende ikheid van den auteur; alléén de objectieve werkelijkheid vertoont zich aan onze oogen. Geen beschouwing die direct uit den individueelen aard van hem voortvloeien. Het is de geschiedenis van een sukkel, een triestige sukkel van af zijn kindsheid tot zijn dood, de jammerlijke sleep van kleine en groote teleurstellingen, | |
[pagina 86]
| |
die alléén met den dood eindigen. Geen enkele overwinning in dit ellendige leven, bijna geen strijd zelfs. Geen enkele lach van welwillendheid, somtijds alléén medelijden of spot met den rampzalige, aan wien de lange grijze uren en dagen voorbijtrekken in eeuwige eentonigheid, terwijl hij wordt geëxploiteerd en geminacht door de omringende menschen. Zonder een vrouw, want de vrouwen, zelfs de leelijkste en onbeduidendste, willen niet van hem weten en doen alsof hij niet bestaat; zonder een vriend, want deze houden hem voor de mal of zij exploiteeren hem, gaat Babylas door de grijze eentonige straten van Fontainebleau en Melun en men verwondert zich, dat hij eigenlijk nog eet en drinkt en zelfs hier en daar een praatje houdt. Hij verveelt iedereen, alleen heeft hij, wat ook nog een wonder mag heeten, een hond, die met hem loopt, als hij gaat wandelen buiten de stad op wegen, die niemand loopt, en waar hij niemand tegenkomt. Als hij een koffiehuis binnen wil gaan, krijgt hij een schrik en hij loopt weg alvorens de deur te hebben geopend. Geheel kaalhoofdig draagt hij reeds vóór zijn twintigste jaar een pruik, die met de jaren steeds rossiger en vuiler wordt, en onder zijn oudmodischen en eveneens rossigen cylinderhoed en met zijn lange zwarte das die driemaal om den hals is gedraaid, met zijn waggelenden onzekeren stap ziet hij als dertiger er uit als een zestiger en als een verworpeling, Zoo strompelt hij voort, steeds dezelfde terwijl alles om hem heen verandert: de meisjes die hij heeft gekend trouwen | |
[pagina 87]
| |
met anderen en worden hem door zijn vrienden weggekaapt. Oude bekenden sterven anderen vertrekken naar elders en hij sukkelt voort steeds dezelfde, totdat hij op zijn armoedig kamertje, uitgemergeld en versleten vóór den tijd, dood gaat. Niemand loopt achter zijn lijk en de werklieden die voorbij loopen, vergeten zelfs den hoed of de pet af te nemen voor den schommelenden doode, die vlug naar het kerkhof wordt gereden. Het mooie van het boek zit hem in de perfectie, waarmee alles verteld wordt. De beschrijving, die in den naturalistischen roman, genre Zola somtijds de palen van het verhaal onder water zette, somtijds zonder gemotiveerde oorzaak, bereikt hier alléél een bepaald peil, precies genoeg om er het vaartuig der actie overheen te laten zeilen. Een vaartuig, dat dan ook gelijkmatig en op een vast rhythme voortgaat op den zachtklotsenden gelijkmatigen golfslag der korte volzinnen, grijze volzinnen die, even grijs als de actie zelve, volkomen in harmonie klinken, als het grijze gebengel van een treurende torenklok in een provinciestadje. Nooit laat de schrijver zich tot het geringste enthousiasme verleiden. Hij doet niets als opteekenen de doffe schuifelende stappen van den droevigen held op zijn weg naar den dood. Met een austeriteit, die herinnert aan de geschiedschrijvers van oude volken, schrijft hij op, kalm als zij die van een mensch schreven dat hij werd geboren en dat hij gestorven is. Om in geen enthousiasme te vervallen moet men zeer sterk | |
[pagina 88]
| |
zijn en alleen wanneer men uit de hoogte schrijft kan men verhalen de daden zooals zij gebeuren in de diepliggende wegen, waarover de menschen gaan. De enthousiast schrijft de dingen die boven hem gebeuren, doch schooner is het zelf hoog te zetelen en in klare kalmte ze te omvatten in den weerspiegelenden wolkenloozen geest. Wanneer ik door deze regelen zal opgewekt hebben tot de lezing van dit boek, zal ik een goed werk hebben verricht. Zij, die het gelezen hebben, zullen meer en meer terugkeeren tot de groote litteratuur en hoe heerlijk genot ook de bijzondere secten in dat vak ook soms geven, hoe kranig en gecompliceerd de auteurs van de litterariche scholen ook schrijven, we zullen langzaam moeten gaan erkennen, dat er ook slechts ééne ware zaligmakende kerk is óók daarin, eene kerk, waar Homerus, Dante, de dichter van ‘La chanson de Roland’, Cervantes, Lesage en zelfs Flaubert en nog anderen als heiligen worden vereerd. |
|