Litteraire wandelingen
(1906)–Frans Erens– Auteursrecht onbekend
[pagina 45]
| |
Dat nu bloeiende volk, goedaardig en gewillig vóór '70, steekt nu met aanmatiging het hoofd op bij elke gelegenheid en heeft eene neiging tot schoolmeesterachtige overheersching gekregen, die van de hoofden der grooten tot in de voeten van den laagsten beambte is neergedaald. Het is ontegenzeggelijk: Daar is de vijand! Zooals ieder volk trouwens, hebben wij ook onzen vijand in het Oosten. Men moet doof zijn en blind om niet telkens die uitingen van minachting en vijandschap te vernemen. Het geringste zelfstandige optreden van Nederland doet den sarcastischen schaterlach der Köln. Zeitung losbarsten. Dat juist wij Pruisen's grootheid moesten aanschouwen, behoort niet tot de gelukkigste wederwaardigheden onzer generatie. Het kan echter nog slechter komen. Wie weet of niet vroeg of laat eenmaal onze vijand aan die wet moet gehoorzamen, die de volkeren de handen naar het Westen doet uitslaan? |
|