hooger uw zangruischen in de vrijheid der groote natuur, zingt uwe koren als stemmen van engelen die golven en deinen vol ontzag in de zwijgende sfeeren der lichtende hemelen voor het licht, het stil brandende licht van Gods onveranderlijk wezen.
Hoort gij niet roepen de vogels van het woud, hun vleugelslag suizen door de zwoele lucht en ziet ge niet lichten hun pennen, wanneer ze vliegen door het maanstralerige zilver der openingen in het dichte takkengewemel?
Hier breekt een dorre tak onder den last van een valk, kraakt en ploft. De uilen roepen in noodgeschrei en vlug varen de herten. Insecten zweven en weven en krekels tjirpen in de vrijheid der nacht.
Daar ginds zijn de diepten, de afgronden en de hoogstapelende rotsen, daar klinken de stemmen der nachtvogels met echos en langgetrokken breedspreidende geluiden en vallen de wateren met nooit ophoudend gebulder.
Toch geeft die nacht rust aan den mensch, die langzaam stapt door de donkere dalen en klimt over de steile paden.
Er trekken nog steeds veel mannen en ook vrouwen, gewapend met den langen wandelaarstok, door de bosschen van den Harz.
Hoog boven de kruinen der omringende bergen heft de Brocken zijn kalen schedel als een Cesar gebiedend over zijne lagere luitenants. Rondom ziet men bij helder weer de torens der steden en dorpen in de wazige verte. Des morgens meestal zwemmen