Litteraire wandelingen
(1906)–Frans Erens– Auteursrecht onbekend
[pagina 19]
| |
Over Sevilla.Een der schoonste illusies van het kind bij het ontwaken der verbeelding, bij zijn droomen van verre landen, is zijn voorstelling van Sevilla en zijne hoop daar eenmaal te gaan en te staan. Ik dacht mij die stad met hooge huizen zwaar en somber, verbergende veel mysteries, omgeven door heuvelig terrein dat begroeid zou zijn met veel boomen- groepen en boschjes vol wuivende palmen, blauwend onder den heeten gloed van felle zon, een zon stralend in een wolkenlooze lucht, waarvan het donkere blauw niet verflauwt door het scherpe licht. Geheel anders is de werkelijkheid. In plaats van grijze hooge huizen zijn deze laag en wit. Sevilla is eene blanke huizenmassa, zich uitspreidend in de groene vlakte van den Guadalquivir. En deze stroom, wiens naam klinkt als muziek, is daar een log en lui stroomend, geel water, kalm en glad in zijne vloeiing naar zee. Geen krullende golven en geen vlokkend schuim, maar vuil slingert hij voort, | |
[pagina 20]
| |
beladen met allerlei afval, dat hij heeft opgenomen al schurende langs steden en dorpen; soms is hij dof goud in het vinnige licht, en gelijkt hij in kleur op den Tiber. Lage daken, nog niet plat, zooals in Afrika, maar vlakker dan die van Toledo. Enge straten met spitse oude keisteenen. Alleen de Sierpes, de Sevillaansche Kalverstraat, heeft een gladden bodem, gevormd uit groote vierkanten steenblokken. Geen stad moet er zijn ter wereld waar men zich meer amuseert, waar het plezier gemakkelijker te grijpen is, dan hier, zoo zegt men, en het schijnt zoo te zijn. Het genot wordt hier amusement en plezier. De zwaarwegende wolken van het genot, dat zoo hard drukt op de ziel van den mensch, vervluchtigen tot plezier in het wijde blauwe uitspansel der zorgeloosheid. Als over blanke gladde spiegels glijden der menschen scharen hier door het snel ijlend leven, hand in hand of alléén schieten zij voort met de blauwe lucht boven en de blauwe lucht beneden, met lachjes en woordjes zich strooiend als losse korrels, niet aaneengeregen door straffe redeneering, maar gedragen door zilveren korfjes of geworpen als parelen in den schoot van donkeroogige vrouwtjes of opgevangen door de elegante handen van bleeke mannen. Want handen grijpen de klanken, evenals al de ooren en in de trillingen der vingeren kaatsen de heldere stemmen, evenals zij vonkelen in den gloed van de oogen. Zoo is Sevilla. Daar vonkelt plezier als robijnen rood | |
[pagina 21]
| |
of smaragden groen, het sproeit uit den grond onder de stappen. Het springt over van mensch tot mensch als electrische vonken. Het licht in de oogen en flikkert en glimmert in de lachjes der kinderen. Zoo ruischte de stroom van klingelende vreugde door de ruimte der Sierpes in den gloed der cafés en der stralende ruiten der winkels. Voort ging het ellegeboog der wandelaren met het snelle gestap der lichte Andalusische voeten. Ik werd meegevoerd in den bliksemenden stroom door de lichtende Sierpes. En plotseling naar beneden ziende, lag daar voor me op den drempel van een donkere huisgang een kind te slapen in een zoete verrukking van rust, in een vrede van onschuld, zooals ik het nooit had gedroomd. Onder de gesloten zwarte wimpertjes vloeide het sterregewemel van oneindige teederheid. Zij scheen te baden, te zweven in witte golfjes van reinheid, geheven het vijfjarige handje in stille hulpeloosheid en verlatenheid. En boven haar vloeide de stroom van het leven in den stijgenden gloed van wijd geopende oogenparen en beneden in de bedding het slapende kind. Wie sliep nu? de menschen daarboven of de engel beneden, wie was er dichter bij het licht der waarheid? Lezer, verschoon deze vraag! Herinner je dat een visie licht kan doen opgaan, dat gestalten der werkelijkheid verplaatst, verandert, omverwerpt ons steeds waggelend voelen en denken. Indien eens die loopende menschen met wakende oogen zich vergisten en de waarheid lag bij het slapende kind? Waarheid is sereen en niets sereener kon men | |
[pagina 22]
| |
zien dan de droomen van dit rustende wicht. Boven hem joeg de ijdele schijn in trillende onrust; voort spoedde hij naar het ijdele niets der bedriegelijke schimmen. De eene ging heen, de andere kwam na, en de een naast den ander vluchtte voort.
Hier is Don Juan op zijn plaats, hier is zijn woning, hier is de kring, waarin zijn droomen draaien als het rad van zijn uniek fortuin. Deze dorstende naar het ideaal van het eeuwig vrouwelijke, de dolende schipper naar het onbereikbare eiland van het geluk. In zijn mantel gedoken schijnt hij hier te waren, te dolen met waardigen tred door de geluidende Sierpes, met schuifelende vlucht in het ruischende waaien van capa, door de enge stegen het hoofd omhoog naar de zwarte gestalten achter de getraliede vensters, gerust in zijn hand, die rust op den degen. O, zuchten en hijgen van onrustige borsten, o handen gespreid over jagende harten, schoone witte handen in het licht van de maan. Liefde stijgt op uit den rollenden vloed der zegevierende woorden. Hij spreekt, spreekt, laat vloeien der woorden roode kralen, haastig zonder ophouden en snoert het schuchtere lichaam in de brandende banden van zijne drukkende strikken. Maar ach! woorden! Don Juan gaat voort en in iedere straat verlangt hij zijn offer. Hij vindt niet. Maar tranen glimmen in het licht der maan op de balkons der witte huizen van Sevilla. Don Juan is de groote artiest van de liefde, de groot-- | |
[pagina 23]
| |
meester in het vaststrengelen der vrouwelijke lichamen, de man der overwinnende gebaren, de onuitputtelijke uitzender van woordenpijlen, die slaan de wonden van het zoete oneindige wee; de gever, de onophoudelijke gever, maar bereid zich te hernemen op elke seconde van zijn steeds triompheerenden wil, de man die ophijscht geheele rijen van blanke lichamen en ze dan weggooit voor oud vuil, het een na het ander, duikend en plassend in de wateren van gevoel, maar nooit verdrinkend of machteloos en steeds oprijzend frisch met verjongde krachten als een jonge god in de morgendauw van het opstijgend leven. Zie de bevende sleep van vrouwen, het gezicht zooveel mogelijk verborgen achter de zwarte mantilla's, zie ze staan met hun flikkerende oogen bij de poste restante. Maar Don Juan heeft ze al lang vergeten. Er is niets, wordt geantwoord. Hij had geen tijd om te schrijven aan hen, die eenmaal de zijne waren. Hij schrijft, maar aan hen die het nog niet zijn. Hij zoekt en rent naar het ideaal, met brandenden dorst naar de finale bevrediging. Hij vindt niet; telkens wijken de blanke gestalten terug naar de nevelen. En toch ook is Don Juan het ideaal der vrouw, dier vrouw wier hoogste levensdoel het genot is. De sage heeft aan dezen virtuoos der liefde Sevilla als vaderland aangewezen en zij zal hare reden daarvoor hebben gehad. Daar alléén verstaat de mensch de kunst het leven als een lichte droom te beschouwen, | |
[pagina 24]
| |
liefde te geven en liefde te nemen, alsof men rozen ontbladert, zonder zich te bekommeren naar welke zijde de donzige bladeren vliegen. Iedere dag brengt nieuwen dauw en nieuwe bijen vliegen door Gods warande.
Een schare van tweeduizend cigarrera's stroomt elken morgen de poort van de groote sigarenfabriek binnen, en boven die poort staat het beeld van een reuzenengel met een bazuin. Blazen zal hij, zegt men, wanneer onder zijn voeten zal doorgaan een meisje, dat nooit met een jongen heeft rozen geplukt. Maar tot op den huidigen dag heeft hij nooit geblazen, en hij staat er al bijna honderd jaar. Zij arbeiden in groote zalen, gezeten op banken aan lange tafels. Aan het einde van iedere zaal staat een Mariabeeld in veel bloemen en planten, en te midden van veel brandende kaarsen in een geheimzinnig donker. In Spanje wil men de plaats voor gebed en godsvrucht steeds duister hebben.Ga naar voetnoot*) De Hollander wil de schemering voor zijn theeuurtje, de Spanjaard voor het gebed. Uit de grootere gelijkenis van woning en kerk in Spanje kan men ook opmaken den dieperen godsdienstzin van het volk. In het Noorden en Midden-Europa is sinds de middeleeuwen die gelijkenis verdwenen. | |
[pagina 25]
| |
Met de roode of witte rozen in het zwarte haar en den groot-gebloemden, in driehoek over den rug hangenden sjaal komen ze uit hun werkplaatsen bij groepen en clubjes, al lachend en schertsend, kwekkelend als zwetsende eksters, en verdwijnen naar rechts en links in straatjes en steegjes. Zij zijn klein, maar loopen recht en fier. Want de Spanjaarden zijn een superieur ras en bizonder de Andalusiers, waar de stalen trots van den Moor met de limpide gevoeligheid van het Noorden is vergroeid tot een schitterenden lichaamstempel. Men zie over de omringende boulevards de Andalusische paarden draven met hun staarten als vlammen en den hoog geheven breeden nek en den kleinen, maar veerkrachtig-nerveusen ruiter, en ge zult begrijpen dat alleen onder de stralen der zon van het Zuiden het leven kan opvonkelen tot krachtige menschen- en dierengestalten. De kracht gedreven door den schoonheid-drang wordt tot elegance, en deze qualiteit viert hier zijn grootste triomphen. Ik heb daarvan het zuiverste schouwspel gezien, stom staande van verbazing in een kleine volle kerk, waar onder het zingen van eenige vrouwenstemmen eene congregatieGa naar voetnoot*) van een honderdtal dames ter communie naderde. Het opstaan, het gaan en komen, het doorwringen der lichamen door de massa, de gebaren der handen, het buigen en nijgen der hoofden, het opslaan van de lange wimpers, het rijzen en dalen der zwarte oogen met het devote gloeien | |
[pagina 26]
| |
op de bleek-blanke wangen, de onhoorbare stappen, het knielen en buigen der fijne lijven, het vouwen der gestrekte handen onder het dalen der zwarte mantillas, met het lengen der pure maagdelijke halsen was één symphonie van beweging, waarover de zilveren klanken van het ‘salutaris hostia’ den zuiveren rhytmus waaiden tot koelen vrede. In deze goede schaduwen der kerken koelen de lichamen af van den verzengenden gloed die Don Juan er in heeft ontstoken, maar bij den uitgang, aan den wijwaterbak stond hij en wachtte en strekte met neergeslagen oog zijn heerschenden vinger. Straks zal hij komen in den patio bij het stille klateren van de borrelende fontein, en van boven uit de voorspringende galerij zal hem een roos worden toegeworpen door diezelfde blanke hand die hij heeft doen beven bij het aanbieden van het gezegende water.
De Cathedraal van Sevilla is een der meest imposante gebouwen der Gothiek, massief en geweldig, vierkant, plat van dak, met in het midden van het kruisschip een koepel. Men zoeke hier niet den ontzaggelijken rijkdom van steenbewerking der fransche kathedralen, maar voor deze massale blokken staan wij vol eerbied en ontzag. Ik zag ze voor het eerst bij het vallen van den avond. Een oorverdoovend gelui van allerlei klokken, dat de muren en de Giralda deed daveren, kondigde het plechtige Lof aan, dat in de kerk zou plaats hebben. In het donker zat de kleine, gebogen Kardinaal, Aarts- | |
[pagina 27]
| |
bisschop van Sevilla, met zijne kanunniken, ieder met een kaars voor zijn gezicht, en zong de Psalmen, terwijl zijn vuurroode mantel straalde in het kaarsenlicht. Daarna verdrong zich het volk voor een ijzeren afsluitsel, waarachter vóór het tentoongestelde Allerheiligste, iets zou plaats hebben, wat niet alle dagen voorkwam. Ik zag nu eenige knapen in gulden Spaansche kostumes der 16e eeuw een dans uitvoeren onder het luide klepperen der castagnetten. Op het Altaar brandde een honderdtal kaarsen, en terwijl groote kolommen wierook in de hoogte stegen, zweeg plotseling de zang en begon telkens en telkens het rhytmische spel der castagnetten, begeleid door de fijne danspassen. Zooals David eens danste voor de ark, zoo is dit eene wijze van uiten van het godsdienstig gevoel. Zoo werd mij gezegd. Waarom ook niet? Dansen, beminnen en bidden: het zijn de hoofdbezigheden van de Sevillanen, en al dansende bidden is zeker nog verdienstelijker en Gode aangenamer dan bidden alléén met uitspreken van woorden. Zoo wordt het leven lichter en rijst de mensch boven de wolken der smart. Nergens heeft men beter begrepen, dat het leven licht moet worden opgevat, dan hier aan de oevers van den Guadalquivir. Voor den reiziger die slechts eenige dagen of een paar weken te Sevilla verblijft, biedt zich zelden de gelegenheid aan de verschillende Andalusische dansen te zien, anders dan door danseressen van professie. En dan op den huidigen dag bestaat nog slechts ééne | |
[pagina 28]
| |
gelegenheid om tegen betaling van entréegeld de flamencos en de Sevillanas te aanschouwen. In de Sierpes is dat lokaal, waar het vol zit van werklieden, die onder het drinken van gerstelimonade, door het trappelen der blonde en zwarte gitanas in vervoering geraken, hen toe brullen en luid toeschreuwen en hun hoeden in geestdrift op het tooneel werpen. Het hoog heffen der armen en het al trappelen zitten in dans, het draaien van hun lijf doen deze vrouwen met groote virtuositeit. De Andalusische dansen te Sevilla in al hare schoonheid te zien, daarvoor is alleen gelegenheid bij de feria of kermis. Dan zijn er tallooze tenten, en vele familiën uit den adel en rijken burgerstand hebben ieder hunne eigene tent op de feria. Die duizenden menschen onder eene schitterende illuminatie en opsissend vuurwerk is voor het aanschouwen heerlijk, en heerlijker zeker zelf mee te kunnen doen. Maar de echte Andalusiër houdt zijn huis voor den vreemdeling gesloten. Hij voert u des avonds naar een der groote sociëteiten, waarvan de meesten in de Sierpes liggen, maar zijn huiskamer krijgt ge niet te zien. |
|