Litteraire wandelingen
(1906)–Frans Erens– Auteursrecht onbekend
[pagina 13]
| |
Toledo.Daar is alles stil. Daar is alles oud. De huizen zijn allen drie of vier eeuwen oud. Eng zijn de straten. In de muren der huizen zijn kleine en weinig vensters met dicht bij elkare, zware gebogen, kunstig gedreven staven. Het zijn donkere gaten, openingen op mysteries, waarin nooit een licht zal schijnen. De vrouwen zitten daarin verborgen, kijkend met donkere wijde oogen hun heele leven in donkere kamers, zij komen zelden uit; alleen somtijds 's avonds om even te ademen, maar dan heel even. Waar zijn de mannen? Op een stille open plaats, waar niemand was, waar alléén huizen onbeweeglijk stonden als of zij sinds eeuwigheid daar stonden, waar alléén eenige vliegen bromden, zag ik een open deur van een klein doch monumentaal huis. De muren waren ingevreten door den tijd en de deur met ijzer beslagen, en de dikke ijzeren spijkers schenen even oud als het huis. Ik stond in den patio, waar een kleine fontein langzaam haar | |
[pagina 14]
| |
water liet sijpelen met zacht klinkend geklik in den grijzen steenen bak, waaruit stukken waren gebroken. Het was de stille tiktak van het vergaan, een klokslag van tijd en eeuwigheid, een wegbrokkelen der dingen, langzaam maar onverbiddelijk. Gras en mos groeiden tusschen de steenen en bloemen bloeiden rood rondom het kalme water. Enkele bloemblaadjes waren gevallen en er stonden nog versche knoppen te wachten om open te gaan. Een druiventak klom op tot boven de gaanderij. Hij groende frisch in het brokkelende huis. Ik klopte met mijn stok op den grond. Er verscheen een oude man. Aan wie behoort dit huis? Aan den markies..... Zeker een oud geslacht. Ja hier hebben sinds eeuwen de voorouders van den markies gewoond, maar zijn geslacht is nog ouder. Waar is de markies? Hij leeft altijd in Madrid. Ik ben zijn rentmeester. In de straten van Toledo groeit het gras en groent het mos. Rijtuigen gaan er zelden door, en alléén door enkele. De keien zijn er spits en hobbelig is de weg, met kuilen. De keien verslijten niet, want zij worden slechts zelden door de pantoffels der vrouwen betreden en niet hard stappen de Spaansche mannen. De ezels treden voorzichtig en zacht naast de spitse kanten en men hoort ze niet, zij gaan als op fluweel, zij gaan vooral in Toledo zoo stil en bedachtzaam. De straten klimmen stijl, gaan berg op, berg af. | |
[pagina 15]
| |
Zij is verbrand, verschroeid, die stad door zon en door ouderdom weggevreten op plekken hier en daar. Als een vloek ligt ze daar op een rots in een troostelooze jammerende naaktheid. Kaal en verschroeid steken de rotsen hun geweldige blokken in de hoogte rondom deze oude koningin der steden, die niet meer kan weenen over haar verlatenheid. De tijd heeft haar gevloekt en zij is tot steen geworden. Er om heen kronkelt de gele, troebele Tajo tusschen de lagere rotsen ijlend in vluggen sterken stroom, bruischend, dragend veel morsig schuim. Met een macht, met een macht staat in het midden van de stad, niet op een open deftige plaats, maar midden dicht bij de huizen, de cathedraal. Een hoogmis was er juist. Naar het priesterkoor (dat in de Spaansche kerken altijd midden in de kerken staat) gingen de priesters en de kanunniken, gebogen oude mannetjes, klein, zoo klein onder de hoogstijgende gewelven, waarboven geheimzinnig de kleuren der vensters speelden de heerlijkste symphoniën van rood en geel en blauw, alles door eeuwen felle zon gecomponeerd tot een orkest van stille visioenen, geleidelijk opgevaagd, tintelend en gloeiend uit de onuitleschbare voortijden, gele en roode rozen bloeiend van Spaansche grootheid, weggerezen van deze aarde, waar de kleine oude kanunniken met gebogen kale hoofdjes psalmodieerden in verward en valsch gezang. Naast me zat op de knieën op de steenen oen jong | |
[pagina 16]
| |
vrouwtje. Was het een kind, was het een jong meisje? ik verstond haar gezicht niet. Zij bad, op haar bleeke lippen beefde het gebed, spoog het gebed als een bron van zuiverheid ten hemel. Zij scheen een fontein van liefde, een brand van liefde die gloeide en vonkte en opsloeg uit de diepte, stil brandde, vlamde, ruischte in dit park van Gods glorie. Zij was zoo mager en zoo bleek en haar wangen glansden als zuiver parlemoer. Zij was doorzichtig haast en somtijds was 't of als een wit heilig vuur, een licht ontbrandde in haar lichaam, zoo wit dat een roode en gele vlam er heiligschennis zou bij zijn geweest. De golven van het orgel sloegen door het wijd heelal van den zwaren dom en dreunden tegen de vierkante pilaren der koepel; koorknapen zongen met de priesters. Zij schrok dan telkens als in de zee iemand, die baadt voor den golfslag schrikt. Ik zal haar nooit vergeten, zooals ze daar op den grond lag.Ga naar voetnoot*) Ik zal haar nooit vergeten in dien donkeren dom dat teere vrouwtje, dat fijne zwakke meisje te midden van al die zware steenen in dien duisteren hoogen dom. Misschien was ze een heilige. Want waar zou men anders nog heiligen vinden, dan alléén in Spanje? En waar zouden ze beter wonen dan in Toledo? En toch ziet men in de slecht verlichte straten des avonds hier en daar een man in een mantel gehuld, dezelfde soort mantel dien Don Juan op het tooneel | |
[pagina 17]
| |
draagt, tegen de ijzeren staven der vensters geleund. Men kan hem nauwelijks hooren fluisteren wanneer men passeert, zoo stil spreken ze. En achter de tralies in het duister kan men het meisje eerder gissen dan zien. En toch zei ik. Misschien had ik niet moeten zeggen: en toch. Voor hem die zijn leven wil slijten in de hoogheid van zijn eigen ik, voor hem die niet wil trachten zich door andere menschen te doen verstaan en slechts aan de gewoonten en omgang der menschen toegeeft uit schijn, voor dien mensch zou ik Toledo eene zeer geschikte woonplaats vinden, zooals ook voor hem die van der menschheid ijdel begeeren en ten slotte beperkte gevoelssfeer overtuigd, zijn stappen op den weg der ijdelheid inhoudt en terug wil keeren naar den bevredigenden stilstand der ziel, voor dien is ook Toledo de meest geschikte plaats. Want ieder mensch is soeverein in zich zelven en tegenover God genoeg. Het bederf en de zonde komt van den evenmensch. Tegenover hem wordt de hoogheid hoovaardij. Voor hem die met de menschheid heeft gebroken, wien geen vrouwenlach de ziel doet lichten en geen mannenhand in haar druk van menschenliefde kan overtuigen, voor hem die elke verzoening afwijst, voor hem ook is Toledo de meest geschikte stad. Wanneer hij bij eene felle zon in de schaduw van een huis zal staren naar beneden, van de doode stad naar beneden op de rotsen en het desolate landschap, dan zal hij zijn blik slaan op een der merkwaardigste kerkhoven der | |
[pagina 18]
| |
menschelijke geschiedenis, vooral daarom zoo schoon, omdat niet zooals te Rome eene nieuwe menschheid op de oude is verrezen en het oude is weggevaagd. Neen! hier hier is het oude aanwezig en alléén het oude en schijnt er voor altijd te moeten blijven liggen en door geen nieuw ooit te zullen worden vervangen. Nooit meer. 't Is waar! Spanje is de eerste plek in Europa die versleten is en de menschheid is niet in staat dat stuk aarde te verjongen. |
|