| |
| |
| |
Aanteekeningen uit Spanje.
Madrid.
Midden in het dorre land van Castilie op een hoogvlakte ligt Madrid gebouwd op zeer ongelijken grond. In de verte, ten Noorden lijnen de sneeuwtoppen van de Sierra Guadarrama, die den horizont afsluiten. Rondom de stad, eene groengele woestijn, waarop hier en daar enorme steenen door onbekende krachten schijnen geslingerd. Gedurende het grootst gedeelte van het jaar is de lucht zonder wolken met doorzichtig blauw en zoo fijn, dat zij, zooals een spaansch spreekwoord zegt, een mensch doodt en een kaars niet kan uitblazen.
Door den wil van een vorst is Madrid de hoofdstad van geheel Spanje geworden. Uit eigen spontanen groei zou zij niet tot die hoogte zijn gestegen. In elk geval, door den wil van een koning of door spontanen groei, het is vreemd, dat eene stad zoo slecht gelegen, heeft kunnen worden de hoofdstad van een groot land, dat zeker wel betere plaatsen had om er zijn hoofdstad nêer te zetten. Maar Toledo had lang gediend tot
| |
| |
hoofdstad en niet heel zuiver was zijn verleden. Want het had zich overgegeven aan de Mooren, die er lang hadden gehuisd en er moest een maagdelijk terrein worden gevonden, met een smetteloos verleden, waar geen vreemde vijandige vorsten hadden geresideerd en waarop deze niet het zegel van hun roem hadden gedrukt. En er waren in Spanje niet zooveel plaatsen, die niet door de Arabieren volkomen geschonden waren. Waren het die redenen, die Filips er toe leidden juist het toen ellendige Madrid tot hoofdstad te kiezen? onbewust misschien. De historie schijnt daaromtrent niets te zeggen. Het recente dagteekenen van die stad is ook oorzaak geweest, dat zij veel veranderd is en nog steeds verandert, mee gaat met den nieuweren tijd. De meeste oude steden, zooals Toledo en Cordoba, zijn nu nog ongeveer zooals ze waren vóór driehonderd jaren. Ze zullen ook waarschijnlijk niet meer veranderen, maar langzaam in ruïnen overgaan.
Dat meegaan met haar tijd heeft er toe geleid, dat men in bijna alle reisboeken de bewering vindt, dat Madrid de minst Spaansche stad is, dat zij het karakter van nationaliteit heeft verloren. Als of het aanleggen van tramways het gas- en electrisch licht het Spaansch karakter der bewoners zou doen verloren gaan!
Integendeel eene hoofdstad is altijd de essentie van een land, zij zuigt de nationale krachten naar zich toe, zij kan nooit de nationaliteit van een vreemd land aannemen. Is Amsterdam soms niet Hollandsch meer, omdat de vrouwen steeds de Parijsche mode volgen en de
| |
| |
mannen veel den cylinder dragen? Of zijn de Markensche visschers soms de eenige overgebleven Hollanders? Niemand zal het beweren. De oorspronkelijke nationaliteit eener stad is altijd de meesteres over de aankomende vreemde elementen. Zij doordrenkt ze op den duur met hare eigen krachten. Parijs is b.v. eene bij uitstek Fransche stad, niettegenstaande alle natieën der wereld hunne elementen daarop afzenden.
Madrid is ook de eenige plaats in Spanje waar alle Spanjaarden samenkomen. Hier heb je de todos, de todos! zei me een spanjaard. Uit Galicie komen de waterverkoopers, uit Valencia de koetsiers, uit de Baskische provincies de dienstmeiden, uit Catalonie de houders van koffiehuizen. Dit laatste is minder gunstig voor den reiziger, omdat de Cataloniers het ijverigst zijn om geld te verdienen. De oude Spaansche trots en de aangeboren zucht om niets te doen, zijn karaktertrekken die het minst bij de Cataloniers passen.
In Madrid wordt meer dan in de meeste Spaansche steden de mantilla weer gedragen. Ik zeg ‘weer.’ Mij werd verzekerd dat zij vóór eenigen tijd uit de mode was. En te recht is zij er weer. Is er een hoofddeksel dat de vrouw zoo flatteert en dat meer bij een vrouw past! De mooie mantilla's worden met de hand gemaakt, zij kosten ten minste een paar honderd pesetas.
De zoogenaamde beschaafde lieden, rijke kooplui, dokters, advocaten, officieren, apothekers zij verstaan meestal niets anders dan spaansch.
Op de winkels staat: On parle français, een bewijs
| |
| |
dat het fransch verstaan er eene uitzondering is en men in Madrid slecht met fransch terecht kan. In Holland zijn tienmaal meer fransch sprekende menschen dan in de hoofdstad van Spanje.
Zooals ik zoo even zei, is de lucht, die men er inademt buitengewoon fijn, van een helderheid, zooals nergens in Frankrijk en Italië. De droogte die daar meestal bij komt, maakt ze zeer slecht voor borstlijders. Dat ze precies de menschen zou dooden, lijkt me overdreven. De menschen worden er oud, zooals elders en het sterfte cijfer is er niet hooger dan dat van Antwerpen of Keulen.
De diaphane atmospheer is oorzaak van heerlijke zonsondergangen.
De lucht is dan als het ware doordrenkt met gouden atomen. Over de stad zweeft een wit-gouden geluk. Het uitspansel is licht-blauw, zilver-blauw met geel-gouden en rood-gouden veegen, straf en hard geteekend, zonder molligheid. Zoo zag ik op een warme zomeravond den uitgang van een stierengevecht.
De dringende golvende menschenzee uit de reuzige, scherp tegen de lucht getrokken plaza de toros; de helroode, helblauwe helgeele kostumes en sjaales van veel vrouwen uit het volk, de stijgende en dalende koppen der wachtende paarden der ontelbare equipages der Spaansche groote wereld, de voornaamste groote wereld in Europa; koppen die in het ongeduldige heen en weer schudden bliksemen in de ondergaande
| |
| |
zon, en die ondergaande zon een zee van zacht diaphaan goud zendend door het heele gelukzalige ruim, een paradijslucht van gesmolten gouden kristal, een lucht van smettelooze stille voortijden, van een aarde zich bereidend op komende eeuwen, een lucht zoo ver, zoo eindeloos ver, waar hier in doorzichtige vaagheid en daar als het ware zwommen de schaduwen van purperen koningsmantels uit een geslacht van reuzen, verdwenen, vergaan.
De prachtige Spaansche vrouwen, gezeten in de equipages, met een houding als van koninginnen, blonde met rood gouden haren, die glommen, en met zwarte, pikzwarte haren en groote tintelende of mat zwarte oogen. En in de golvende stuwing der menschen, in een wolk van stof, de fiere Spaansche gendarmes te paard met hun zwart glimmende leeren Napoleonshoeden.
Geen stoeien of duwen in die menigte, maar eene kalm en voornaam zich bewegende discrete plechtigheid. Geen schreeuwen van pretmakers of woestelingen. De mannen loopend niet langzaam en ook niet vlug, beleefd uitwijkend voor hem die blijft staan, ernstig pratend over den uitslag van het stierengevecht; de vrouwen vast en recht aanstappend met eene schittering van vreugde in de groote, zwarte oogen. Dat schouwspel is zeker een van de schoonste in Europa.
Het ernstige, discrete en stille is een karaktertrek der Spanjaarden. In de groote koffiehuizem of op straat heb ik in Madrid nooit hard hooren lachen, veel minder
| |
| |
schreeuwen. Ik klopte of riep ook op den kellner zoo zacht mogelijk. Het kwam mij ombeschaafd voor hard te spreken. De Hollandsche studentikositeid of joligheid zijn heelemaal niet te vinden. De Spanjaard is nobel en altijd gedistingueerd. Het harde en ‘schneidige’ van den Duitscher zou hier als onwelvoegelijk en slecht opgevoed gelden. De homogeniteit van alle standen is compleet. De werkman of het meisje uit het volk zijn in hun doen en hun bewegingen even gedistingeerd, als de rijke of hooggeplaatste man of vrouw. Het verschil is gering.
Verkeerd van den Spanjaard, is dat hij den vreemdeling dikwijls uitlacht, maar zijn lach is stil, het is steeds de lach van een diplomaat. Hij heeft daarin eene overeenkomst met den Hollander; doch, als een Hollander den vreemdeling uitlacht is zijn lach niet die van een diplomaat. Het is misschien de Franschman, die het minst zich over een buitenlander vroolijk maakt. Hij blijft ook ernstig, wanneer de vreemdeling fouten maakt tegen de Fransche taal.
In de eerste koffiehuizen zitten armen en rijken door elkaar. Het is zeker iets ongewoons 's nachts om 12 uur een werkman met zijn vrouw, of maitresse in café Mast of café Americain te zien zitten. In de eerste koffiehuizen der spaansche hoofdstad kan men iets dergelijks elken dag zien. Zelfs cocottes twee en twee komen er ernstig en zwijgend des avonds hun glas limonade gebruiken, staan zwijgend op en gaan zwijgend heen.
Het koffiehuis leven en het leven op straat duurt tot
| |
| |
drie uur in den nacht. Tot twaalf uur is het straatleven zeer sterk en neemt dan geleidelijk af. Ik spreek natuurlijk alléén van de hoofdstraten.
Iedere stad heeft zoo zijn punt waar 's avonds de menschen elkaar gaan zien. De vergelijking dier straten onderling is van groot belang om de physionomie der steden te leeren kennen. Het opkomen en geleidelijk afnemen van het avond-straatleven zijn voor een reiziger zeer belangrijk. Wanneer men na aankomst in een vreemde stad zijn hotel en en kamer gevonden heeft, men op den drempel staat van het hotel en de straat inkijkt, is het eene zonderlinge en kostelijke gewaarwording voor het passeerende onbekende te staan en is de eerste vraag aan den portier: waar is hier het hoofdleven? Men vraagt den weg er heen en ja men voelt het, wanneer men het niet van te voren wist: ‘Hier is het.’ Op dat oogenblik zijn alle gezichten belangrijk; men kijkt en wil doorgronden en langzaam vormt zich uit al die stappende beenen en bewegende armen en kijkende oogen een beeld van de stad, waarin men is. Die eerste indruk blijft vaak voor altijd en kan moeilijk uitgewischt worden.
Amsterdam heeft de lijn van af het begin van den Nieuwendijk, Kalverstraat, Reguliersbreestraat, Utrechtschestraat tot aan het Paleis voor Volksvlijt: de zoogenaamde koninklijke weg voor de pretmakers en hollandsche viveurs.
Het levensbrandpunt van Brussel is de omtrek der Galerie St. Hubert. Dat van Parijs ligt tusschen de
| |
| |
boulevard Monmartre en de groote Opera, als tweede en derde brandpunt van Parijs kan de place du Theâtre Français en de boulevard St. Michel gelden. Rome heeft den Corso. In Keulen is het de Hochstrasse. Op al die plaatsen bereikt het leven dier steden zijn hoogste expressie. Nergens is die expressie aangenamer dan op de Puerta del Sol te Madrid. Deze plaats is het ideaal van eene place publique. De hoofdstraten der stad komen allen daar monden en voeren de menschen daarheen als naar een reservoir. Gevuld komen de met muilezels bespannen tramways daar aan en gevuld vertrekken ze van daar. Men kan er blijven staan praten of stilstaan zonder in het oog te vallen. Voor zoover ik weet, is deze eigenaardigheid in geen enkele groote Europeesche stad te vinden. De vorm der plaats heeft iets van den Dam in Amsterdam, maar zij is grooter en de Dam is hoofdzakelijk passage-punt. Men blijft nooit op den Dam. Men gebruikt hem om op de Nieuwendijk, in de Kalverstraat of in de Warmoesstraat te komen. De Puerta del Sol zelve is het doel van den Madrileenschen wandelaar. Daar vindt hij zijn voornaamste koffiehuizen, daar zijn koeranten te koop, (in de meeste koffiehuizen moet ieder zijn koerant zelf meêbrengen), daar zijn de kiosken, waar cigaren en lucifers te krijgen zijn. Daar staan de voornaamste heeren de voorbijgaande vrouwen te monsteren. De burgerman houdt er een praatje en de werkman staat er te tureluren. De vrouwen, meestal op pantoffels, stappen vlug voorbij, onhoorbaar, het hoofd recht en fier uit de zwarte oogen kijkend
| |
| |
Het is bekend, dat de Spaansche vrouwen de eerste vrouwen van Europa zijn: Musset noemde ze reeds les premières des femmes. Men komt er licht toe, zich af te vragen, waaraan zij die reputatie te danken hebben. De vorm van het gezicht en het lichaam alléén, kan hun die reputatie niet gegeven hebben. Het komt mij voor, dat het voornamelijk de gang en de bewegingen der lichaamsdeelen, van het hoofd, van de armen is, dat hen zoo bijzonder maakt. Ook drapeeren ze b.v. de mantilla met groote kunst om hun hoofd en weeren zij met hun waaier zeer behendig het licht uit hunne oogen.
Zij hebben in hun wezen eene aangrijpende natuurlijkheid, bijna naïviteit. Zij zijn kort van sensatie, maar daarom niet minder diep van sentiment. Wat zij zeggen schijnt alles belangrijk en geen geklets. De weemoed schijnt hun vreemd. Zij laten zich niet gaan, maar hunne sentimenten en hun willen schijnt veerkrachtig als een geworpen gomelastieke bal. Hun houding en gang is zeldzaam schoon. Er zijn er onder slank, bijna mager en hun gang en stand heeft iets van trillende lansen. Anderen zijn massief en groot en die hebben iets van oud-romeinsche matrona's. Weer anderen zijn klein en dik en zij loopen met het bovenlijf naar achteren trots en lachend, doen denken soms aan rollende knikkers. De talrijkste type in Madrid is de slanke, eer groote dan kleine. Zij loopen zeer trots en kijken om zich heen met plotselinge-hoofdrukken. Men verzekert, dat de densiteit van de gevoels sfeer der
| |
| |
Spaansche vrouw krachtiger is en meer innemend dan bij de vrouwen van andere volken. De rhytmus van hun voelen schijnt gemakkelijker, spontaner, reiner dan die der vrouwen uit het Noorden. Trouwens een land, dat de heilige Theresia en die talrijke bewonderenswaardige extatische ziensters, zooals Santa Maria d'Agreda enz. heeft voortgebracht, moet eene vrouw teelen van de beste soort en de beste qualiteit.
De gezichten van alle Spaansche vrouwen zijn bleek: eene hooge uitzondering is het, een meisje te zien met roode wangen. Zij zitten veel in het donker, want de kamers in de spaansche huizen hebben weinig licht. De ramen zijn klein, om de warmte buiten te houden en duisternis is koeler dan licht. Dit kan men zeer gemakkelijk nagaan: Hoe meer men naar het zuiden komt, hoe kleiner de ramen worden, totdat zij eindelijk in Marokko slechts langwerpige, kleine gaten zijn, die nauwelijks de breedte hebben van een hand. Zoo worden de vertrekken koel en men is beschermd tegen het overweldigend licht, dat een menschelijk oog nauwelijks kan uithouden. Wat de daken der huizen betreft: Hoe meer men voortdringt naar het zuiden hoe platter zij worden, totdat zij eindelijk in Marokko geheel vlak zijn.
Het gehalte der publieke vermakelijkheden staat niet zeer hoog te Madrid; ten minste, wanneer men rekent, dat men in de hoofdstad en residentie is van een groot rijk. Zoo bezocht ik een bekend circus,
| |
| |
waar een paar duizend menschen zaten toe te kijken naar de flauwste en meest onbeduidende grappen en kunsten, waar weinig handigheid of oefening toe noodig was. De clowns van Carré zijn er groote artisten bij. Maar de Madrilenen schenen dat zeer grappig te vinden. Zij zaten allen zeer aandachtig en bij de sprongen van de clowns schreeuwden zij het uit van de pret. Het gevolg was, dat ik mij zeer behagelijk begon te gevoelen en plezier had aan al die kinderlijke menschen.
Het toppunt van naïviteit der bevolking ontmoette ik in een groote pleziertuin, een half uur buiten de stad. Op veel plaatsen stond een reclame: ‘Russia en Madrid.’ Te vergeefs had ik zoeken te weten komen, wat er te zien was. Men wist mij weinig te zeggen. Ik besloot nu op een namiddag een tram te nemen en ging er heen. Na lang zoeken en door eenige allerzonderlingst gebouwde moderne straten te hebben geloopen, waar menschen schenen te wonen, maar waar ik geen sterveling zag, kwam ik eindelijk voor voor het hek van een grooten tuin, waar een twintigtal equipages en nog eenige huurrijtuigen stonden te wachten. Ik ging binnen en zag in de pas aangelegde plantage een kiosk, waarop een dozijn muzikanten geweldig aan het blazen waren. Daar om heen was niemand, maar heel aan het andere eind van den tuin zag ik een afdak, waaronder twee jonge mannen op rolschaatsen reden, de een nog zeer onbeholpen en de andere een professional en in dienst van het etablissement.
Er om heen zaten veel heeren en dames, meestal
| |
| |
tot de rijke wereld behoorende, die allen zeer aandachtig toekeken, alsof daar iets buitengewoon gewichtigs gebeurde. Maar er gebeurde niets en dat was alles. Ik wachtte en vroeg of er nog wat anders te zien was. Neen. Ik maakte dat ik weg kwam, maar ik had mijn middag verloren. Het mag nu in Madrid weinig vriezen en het schaatsenrijden iets zeldzaams zijn, de belangstelling scheen mij te groot.
In de groote schouwburgen wordt vrij middelmatig gespeeld en gezongen. Dat neemt niet weg, dat de toeschouwers vol bewondering zitten te luisteren en ieder oogenblik en bijna zonder aanleiding de artisten luid toejuichen en applaudisseeren en niet, zooals in Italie, hen van tijd tot tijd uitfluiten of door een scherp gesis hen zoeken te ergeren.
Het goede in de tooneelspeelkunst wordt geleverd door de kleine theaters. Daar worden elken avond drie of vier stukjes gespeeld. Men betaalt voor ieder stukje afzonderlijk. Dat maakt een voorstelling niet duur en men heeft weinig kans zich te moeten vervelen. Er heerscht weinig tooneeltoon. De artisten babbelen gemoedelijk. De toeschouwers lachen en de artisten lachen meê, als de grappen raak zijn. Het is er niet vol.
De heerlijke stukken van Calderon en Lope de Vega, Rojas en Moreto worden zelden of nooit meer gespeeld, waarschijnlijk uit gemis aan groote acteurs. Moratin is nog populair en wordt nog gelezen, of hij nog gespeeld wordt, durf ik niet te zeggen.
|
|