Litteraire wandelingen
(1906)–Frans Erens– Auteursrecht onbekend
[pagina 29]
| |
In Duitschland.I.
| |
[pagina 30]
| |
van het duitsch zijn, hier te stellen, en den bouw der stad alléén beschouwen qua talis. Te Leipzig staat op de markt een heerlijk raadhuis. Een meer duitsch gebouw, een gebouw dat tegelijkertijd meer duitsch, schoon en machtig is, heb ik nooit gezien. De zwarte en roode kleur van het gebouw geeft er aan het kenmerk van ernstige macht. Er spreekt uit de bloei van eene natie die individueel kon zijn. Het spreekt van ernstige voorvaderen. Het doet denken aan mannen als Hans Sachs, Holbein, Dürer, Wallenstein, aan den waren duitschen geest, waarvoor men eerbied mag gevoelen. Maar dat raadhuis staat geheel alleen in eene banale groote stad, als een veteraan van de oude garde zou staan in het tegenwoordige fransche of duitsche leger. Leipzig heeft wijde straten en veel groote gebouwen, even niets zeggend als die van Berlijn. Dresden daarentegen is eene harmonische stad, compleet en waar de nieuwe elementen in volle bescheidenheid de oude en meer nobele niet trachten te verdringen. Straten vol levendig beweeg van ijverige mannen en schoone bijna elegante vrouwen. Druk leven, dat, zeldzaam voor Duitschland, tot twaalf uur 's nachts duurt in de hoofdstraten, de Schlossstrasse onder anderen, en in de drie voornaamste café's, welke op de markt op de eerste verdieping een rij verlichte vensters tot in den vroegen morgen laten zien, wordt voortgezet. Schitterende winkels waar geen al te smakelooze waar wordt aangeboden, met uitstalling smaakvoller dan elders in | |
[pagina 31]
| |
Duitschland, waar langs op het gladde asphalt zich een menigte beweegt ernstig en toch niet stuursch. Vroolijk verlichte slagerswinkels waar soldaten en burgermeisjes groote happen in roodsappige worsten doen. Een dier slagers noemt zich in groote gouden letters boven de deur: ‘Koninklijke hofslager.’ Ook de in de meeste duitsche steden zeer talrijk pochhanserige fatten doen zich hier niet al te sterk gelden op straat. De distinctie ligt nu eenmaal in de manieren van den bewoner. Is het de invloed van het hof of van de kunst die hier in alle vormen wordt geboden? Het zal wel aan beiden liggen. Weinig schouwburgen zijn zoo schoon als die van Dresden. Zonder een speciaal inzicht te hebben in de esthetische essentie der architectuur kan ik toch zeggen dat dit gebouw u een zeer harmonischen indruk geeft; de pracht der bewerking van den steen is verrassend. De groepen marmeren zuilen aan de beide uiteinden van den boogvormigen foyer zijn imposant. Ook de zaal zelve wit en goud is waardig van boven tot beneden de schoonste muziek op te vangen. Voortreffelijk was de executie der Meistersinger van Wagner die ik er bijwoonde. Ik zie er gewoonlijk tegen op deze misschien langste van alle Wagnersche opera's te gaan hooren. Men moge gelijk hebben, dat dit en geen ander het meesterstuk van Wagner is, toch komt het mij voor, dat dit stuk hoofdzakelijk emailwerk is, geniale juwelierskunst, fijngesponnen netwerk van de fijnste melodieën. Maar de hooge overheerschende toon, de rhytmus van het epos ontbreekt. Door den Ring | |
[pagina 32]
| |
der Nibelungen daarentegen gaat de schal der bergen en der ontzettende dalen. En toch komt het mij voor dat de muziek van Wagner eene aberratie is, eene geniale en overheerlijke, maar toch eene aberratie. De man die in staat is dezen colossus neer te vellen is waarschijnlijk nog niet geboren, maar reeds doen zich hier en daar de voorteekenen eener naderende oppositie op tegen dezen geweldenaar, tegen den man die de muziek zooveel geweld heeft aangedaan, want deze muziek is een product van den zuiveren wil en is daarom eene miskenning van 's menschen natuur.Ga naar voetnoot*) Wanneer men in de diepgangen zijner eigene ziel, in afgestorvenheid van het wereldsche willen zeggen ronddwaalt, dan is er slechts ééne muziek en dat is de italiaansche. Dat zijn de reine klanken, de lichtende geluksweeën en de jubelende stijging en de gelukzalige val en de lachende klimming en de gelukweenende daling. Men lette er op, er zijn in den schouwburg momenten van complete, ademlooze stilte wanneer menschen in de hoogste muzikale spanning verkeeren, gevoerd als ze zijn tot de uiterste sentiments-hoogte, in een vergeten der dingen dezer wereld, wanneer zij allen worden tot zuivere zielen. Deze momenten grijpen meestal plaats bij brokken muziek, die aan die van Italië herinnert. Is het niet opmerkelijk dat, terwijl tegen Zola de oppositie algemeen is van de zijde der artiesten, op den huidigen dag, er nog tot heden zich niemand heeft | |
[pagina 33]
| |
voorgedaan die tegen Wagner een steen heeft opgeraapt? Zijn triomph is sinds jaren algemeen. De opvoering van de Meistersinger was eene volkomene. Uit zucht naar distinctie, grensde zij aan zwakte, maar toch was zij vlekkeloos. De zaal was geheel gevuld tot de bovenste rangen toe. Ik zag er twee meisjes-pensionaten binnengaan en in de stalles zag ik veel engelschen. Schooner museum van schilderijen dan Dresden, heeft geene andere stad. Het staat gelijk met de Uffizi, met het Louvre, met den Prado van Madrid. Voor de Sixtijnsche Madonna is een aparte zaal. Zij hangt daar geheel alléén. Na haar gezien te hebben mag men Rafael als den eersten schilder begroeten. Eene zoo majestueuse en tegelijk imperatieve kracht zou men van hem niet verwacht hebben. Is het misschien het lichte zweven op wolken van de koninklijk zware moedermaagd, die het doet en die door bijzondere inspiratie aan de hand van den schilder die macht heeft gegeven? Ik weet het niet. Zooveel is zeker: Rembrandt moge geniaal zijn en dieper schilder, dit werk staat hooger en is even geniaal. De kleur zelfs is verrassend schoon. Hier is de harmonie der menschelijke faculteiten bereikt. Men moge nu zeggen, dat Michel Angelo meer kracht had. Is dat niet een vage term? En zit niet juist de kracht in de harmonie der menschelijke persoonlijkheid? De paus, die Attila door zijne verschijning alléén tot stilstand bracht, had meer kracht dan die Titan en wereldveroveraar. | |
[pagina 34]
| |
Bij het aanschouwen van dit schilderij denkt men in een kathedraal te zijn en is verwonderd de vierkante vensters van een wereldsch gebouw te zien. De toeschouwers zwijgen, bidden misschien. Eene oude engelsche gravin met imperieus rood Bourbon gezicht, maakte mij nederig en fluisterend excuus, dat zij te dicht naast mij was gaan zitten op de bank die voor de toeschouwers dient en ik maakte mijn excuus aan Rafaël dat ik vroeger zooveel kwaad van hem had gesproken. Ik had tot dien tijd zijn intîeme hoogte nooit begrepen en nooit met bewustheid geschouwd in het eclatante van zijn lichtende visioenen. En laat ik nu sluiten dit heiligdom en de dingen dezer wereld weer gaan zien. De werken van Rembrandt zijn te bekend dan dat ik er hier wat van zou zeggen. Er zijn echter twee schilderijen van den Delftschen van der Meer, die dezen man een plaats onder de eersten van alle schilders aanwijzen. Het eene is een doek met vrij groote figuren: een paar mannen rondom een liggende vrouw staande. Het is een wondere rijkdom en pracht van doen, een koninklijke sensualiteit van kleuren. De wangen van die meid zijn kersen uit ongekende lusthoven. En dat geel, en dat wit! En die kerels achter haar; uit hen loert eene mysterieus intense levenskracht. Het andere doek is kleiner van omvang en lijkt oppervlakkig op de bekende van dezen schilder, klein van omvang maar vlekkeloos en grootsch. Het is het tegenovergestelde van droog. Zijn werk is een stille bleede vijver, waar het licht in eindelooze diepten | |
[pagina 35]
| |
stille melodieën speelt in nauwelijks zichtbare vibraties, in duizendvoudige trillingen. Het is sappig en glansrijk als een paradijsvrucht. Tintelend als oude Rijnwijn in de middag-zon. Een geheel andere orde van gevoelen wekt een schilderij in de italiaansche afdeeling op. Het stelt den dood van den h. Franciscus voor. De schilder is onbekend en er wordt in den cataloog alléén aangeduid, dat het stamt uit de school der beide Caracci. Het is verschrikkelijk van bleekte. Over gezicht en kleeren van den stervenden heilige ligt eene sombere lijkkleur en een grenzelooze resignatie ligt onder zijne oogen die reeds half gebroken zijn. De oogleden zinken, en in zittende houding wacht hij den dood af. Het is de dood der gelukzaligen. De aardsche smarten schenen in golven te wijken en in schommelenden rhytmus schijnt de ziel te naderen tot het eeuwige licht. Het deed mij denken aan een doek van Morales te Madrid, dat in prachtige vaalheid de Mater dolorosa voorstelt met den dooden Heiland op haar schoot. Een werk vol grievenden weedom en diep-pijnlijke smart. Maar het Dresdener schilderij is nog grievender van kleur. Wij zouden zeggen grauw. De franschen hebben een beter woord, wat het geheel uitdrukt: zij zouden het glabre noemen. De schilders hebben zich veel met den heiligen Franciscus beziggehouden. In Keulen b.v. hangt er een van Rubens, een geweldig stuk, maar dat geen bizondere qualiteiten heeft. In Aken is er een van Zurbaran, een meesterstuk van | |
[pagina 36]
| |
eenvoud en intense extase en fijne distinctie van zielebeweeg in gelaat en houding, maar nergens heb ik er een gezien zoo aandoenlijk als van dezen onbekenden meester. Te wandelen door Dresden's galerij is een vreugde, een zeldzaam hooge vreugde, want er hangt zeer weinig slecht werk. Het meeste behoort tot het goede, veel tot het voortreffelijke. |
|