Dansen en rhytmen
(1989)–Frans Erens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
De ProcessieGa naar margenoot+Zij waren gekomen van St. Jacob, zij kwamen van St. Folian. Uil alle parochies waren zij gekomen en zij trokken langzaam één voor één achter elkander in twee rijen luid biddend, te samen biddend op den maatslag van den langzamen stap door de straat, vrouwen en mannen, veel oude vrouwen en veel oude mannen en kinderen klein. Zij trokken onder de breed-hangende vlaggen, die hingen uit de boven-ramen en daken der huizen. In de geopende ramen stonden de kaarsen met hun gele vlammetjes naast Christusbeelden en Mariabeelden; zij brandden tusschen bloemen, geen licht verspreidend in den hard-lichtenden dag, die geweldig weerkaatste tegen de eene huizenrij met bibberende branding. Zij waren gekomen van St. Petrus en van St. Michael en van St. Maria en van alle parochies en zij trokken door de zonnige straat. De rozenkrans hangend in den hangenden arm, in den anderen hangend de hoed, gingen de voorbidders in het midden, met dirigeerenden stap in zwart-lange jas tusschen het volgende beenen-gestap. Hoog gingen ze met luid gebed, met kort afgebroken syllaben biddend, als commando's boven de hoofden. De mannen | |
[pagina 64]
| |
baden de mannen vóór en de vrouwen de vrouwen. De vrouwen sleepten luid het smeekend gebed. En met wijden cadans als een miserere zong het 'wees gegroet Maria1 door de blocmbestrooide straat. Zij waren gekomen van St. Paulus, van St. Laurentius en van alle parochies; zij baden en het zingend gebed steeg luidklagend op en weergalmde met golvend gedreun door de straat, waar alles in stilte en eerbied voorbij liet gaan de voortgaande menschenrijen. Rijen oude mannen, gebogen en versleten in den levensarbeid met vuile, groote, beenderige handen, en smerige rozenkransen, gekleed in hun zwarte beste Zondagsjassen. Rijen oude vrouwen met gerimpelde gele gezichten en nijdige oogen, en anderen, dik-voortwaggelende goedige, en lange slieren van vrouwen met spitse neuzen: zij gingen in schreeuwend klaaggebed, allen met rozenkransen, ze houdend in hun beide handen of in één hand en dan laag bengelend. Zij gingen gebogen of recht en zich deftig houdend, zich gezien voelend door de menschen, die op stoepen der huizen dicht opgepakt stonden te kijken. Straf de politieagenten, met trotsch breede borst en gestrekten arm terug duwend, zonder te raken, de kijkende menschen en glimmend de spits van hun helm als een ster in den zonnigen dag. Op afstanden boven de hoofden gingen de breede | |
[pagina 65]
| |
parochievaandels voort. Het beeld van den parochieheilige was er op gewerkt in mooie kleuren en eenige waren oud en verflenst als verwelkte bloemenbladen. De dragers zweetten onder het zware dragen en plaatsten ze op de vooruitgezette borst, terwijl ze ze vasthielden met de handen. De broederschappen kwamen voorbij: de mannenbroederschappen en vrouwenbroederschappen. Zij hadden om hunne halzen blauwe breede of dunne linten, ook rose, waaraan de medaille op de borst hing. Zij baden allen, sleepend het 'Wees gegroet Maria, gij zijt vol van genade' met klagende stem. Zangvereenigingen, de oogen met de oogleden néér gericht op het blad papier, dat ze in hunne handen hielden en waarvóór hunne monden gaapten met breed stuwend vol-gezang. Daarachter het moe geschreeuw van biddende broederschappen; zij trokken, zij trokken en er scheen geen einde aan te komen. Broederschappen van jonge meisjes uit deftige standen in licht rose en licht blauwe japonnen; in hun gezicht het weeke vleesch en bedeesd om door al die menschen te moeten gaan; eenigen zeer vroom en onschuldig en anderen half lachend en pratend met de naastloopende vriendinnen. Zij werden vóórgegaan door eene lange dame in het zwart, eene booze, magere helleveeg, die telkens boos omkeek naar de meisjes, die achter haar trappelden als een troepje | |
[pagina 66]
| |
zorgelooze duiven. Nu volgden fanfares. Met tot barstens toe opgezette wangen bliezen de kerels op de enorme koperen instrumenten, terwijl het zweet in droppels van hun voorhoofd liep. En dan kwamen de kleine meisjes. Eene groote schaar. Zij waren geheel in wit gekleed. Op hunne hoofdjes hadden ze kransen van witte en roode rozen en in hun bloote armpjes hingen korfjes met allerlei bloemen, witte en roode bloemen, blauwe en gele. En hunne lange kinderharen hingen in fijn geglim over de witte ruggen. Eenige droegen in de handen zilveren en gouden lelies. Ook hadden ze bleek-groene trossen met nagemaakte purperen druiven. Anderen droegen op wit-zijden kussens een gouden kruis of een anker en een hart van goud. En de spons waar Jezus' dorst meê werd gelaafd aan het kruis en dobbelsteenen, die voorstelden de dobbelsteenen, waarmee de soldaten om zijn mantel dobbelden en de ladder en de lans. En als een vlaag versch gevallen sneeuw vielen ze neer op hunne knietjes, toen de zegen werd gegeven met het Allerheiligste Sacrament in de verte door een priester met hoogen en breeden zwaai boven de gezonken massa van menschen. Zij lagen daar wit-gespreid in het flikkerend geglim van de fijne gestreken kleederen, terwijl ze bewogen in haar handjes de lelies, die | |
[pagina 67]
| |
goud-blonken en zilver-schitterden in den feilen slag van het zonnelicht. En het glansde op hunne haren blond en bruin en in hunne oogen blauw en bruin. Dan richtte zich de stoet weer op en er gingen voorbij deftige heeren met mooie bruine en blonde baarden en kale hoofden, gekleed met welgesneden frakjassen en witte dassen. Zij hielden allen in hunne handen brandende lange kaarsen. Met oude voorvaderlijke geweren op de schouders stapten de groene gilden van Keizer Karel den Groote. De geveerde jachthoeden op hunne hoofden. Vóór de geestelijken gingen drie suisses in zwart fluweel, balanceerend hun staven, drie kerels met middeleeuwsche hoofden, waarvan twee baardeloos en hun grof gezicht bruin en zwaar gerimpeld. Dan kwamen de geestelijken met breed geschouder, als de koningen van den stoet. Hun lichamen gestoken in kostbare, stijve, zeer oude kazuifels, waarop bleekpaarsche bloemen waren gewerkt en robijnen en amethysten gehecht, die in lichtgewemel en glimmeringen straalden in den voortgang van hun zwaren stap. Hunne koppen waren breed en hard gehouwen in vleesch, dat blauw blonk van geschorenheid op de wangen. Zij gingen vóór het Allerheiligste, dat onder een vuurrooden baldakijnhemel werd gedragen door den eersten der kanunniken. En er omheen slingerden de | |
[pagina 68]
| |
wit-en-roode koorknapen de zilveren wierookvaten met het gerikkel der zilveren kettingen, deze stegen en vielen gelijkmatig en lieten dikke rookwolken hangen in de heete lucht. Zij trokken voort in gelijkmatig gesiinger. - Plichtmatig volgden vlak achter de burgemeester der stad en de leden van den raad en de stadscommandant in groot uniform. - Zij trokken voort. En het laatst van allen liep een oude kluizenaar in bruine pij, barvoets en met moeite kon hij de anderen bijhouden. |
|