Dansen en rhytmen
(1989)–Frans Erens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
Bal BullierGa naar margenoot+'Mijnheer, uw stok!' De stok afgegeven. Een vrouw neemt hem aan en zet hem neer en grijpt weer een andere en geeft nummers en zegt die nummers en roept tot nog een ander: 'Mijnheer, uw stok!' Aan het loketje een hand, die neemt en schuift de franken, die komen van instekende handen. De trappen af in de zaal, langzaam onder het spreidend rusten van de beide oogen over de hoofden der menschen, één voor één de trappen af, langzaam af, daarachter weer mannen en vrouwen de trappen af, steeds vullend meer en meer de zaal. De muziek straalt en slaat langs de moorsche gewelven met een zweepend geknetter van tonen, een hagelend gejuich van opstijgende vroolijkheid. En mannen- en vrouwenhoeden bewegen en wemelen door de zaal over de houten vloer, die nog grijs plekt tusschen de groepen stappende broeken en zwaaiende rokken. Hier en daar het gehuppel van dansende paren, zich heffend boven de hoofden der wandelaars als de borreling op een effen watervlak, zich heffend op de kriebelende en kittelende tonen, die bliksemen door de ooren en lichten in de hoofden der golvende massa van menschen. Ernstig, plichtmatig en doende zonder amusement | |
[pagina 46]
| |
blazen in hunne instrumenten, voor zich kijkend op hunne bollende wangen, de mannen op de kiosk. Zij blazen onder den vaag gevoelden dirigeerstok die hoog zwaait in de hand van den direkteur. Zij zitten hoog als eenzame doenders, zich niet bekommerend om wat er om hen heen gebeurt. Zij blazen en blazen en de muziek slaat door de zaal in de groepen, die springen en huppelen op maat. Hoofden wippen boven de anderen en draaien en komen van andere kanten en springen op en verdwijnen in de draaiende en wemelende golvingen van glimmende cylinderhoeden en veêrwaaiende vrouwenhoeden. Een grappenmaker, een groot student met zijn hoed in den nek, schreeuwt eenige woorden boven de hoofden en allen lachen en hij aangemoedigd door het succes slaat zijn beenen in de lucht en zet zijn cylinder schuin op één oor. Mannen en vrouwen maken een grooten leegen kring om hem heen en hij danst gauwer en gauwer en snijdt gezichten en kijkt scheel en schuins en hij trapt en trapt en strekt zijn beenen horizontaal, en rechts en links wijken de bovenlijven der omstanders. En gearmde vrouwenparen buigen in een luiden schaterlach voorover en óp slaat hij weer zijn beenen en hij heft hoog zijn rechterarm en legt er schuins zijn hoofd op met een grijnslach sluitend de oogen en hij trippelt vlug en hard en trekt ernstige, strakke en onnoozele gezichten en lachend vallen alle | |
[pagina 47]
| |
omstanders in en klappen in de handen. Nu komt er een stilstand in den vooruitsleependen gang der menigte en hij weer aangemoedigd neemt de panelen van zijn lange gekleede jas en danst en flikkert in een groote vlucht. En in ééns grijpt hij den arm van zijn vriend, die in de eerste rij der toeschouwers staat en gaat dóór als een eenvoudig wandelaar met een ernstig gezicht onder de luidvolgende bravo's van de habitue's. En dóór nu gaat de stroom van menschen, draaiend in een breede golving van hoofden om het lawaaiend orkest, geluidstralend langs de bogen en bonte pijlers der lage zaal en dóór nu golft de massa met de dringende duizenden menschengezichten, gezichten van mannen met baarden en knevels, bleek- en roodgepoederde gezichten van vrouwen, blonde en bruine. De vrouwen zijn hoog en statig als priesteressen van den geslachtstempel, mager en bleek met ernstige, weinig zeggende oogen; en zij zijn klein met veelzeggende blikken en uitgemagerde vicieus-verteerde gezichten. Vrouwen lang in heldere mantels met blonde haren, met lichamen voorspellende zachte hooge abdicaties van hun wit vleesch, blond en satijnig op de witte lakens van hun bedden, lang en breed. En kleintjes, kleine vrouwen met magere beentjes en grimaceerende gezichtjes in hun armoedige kamertjes. Zij gaan allen, de vrouwen zoekend den man en | |
[pagina 48]
| |
hopend het geld en hopend het genot en de warmte voor den nacht; zij gaan en wandelen in de rondte, steeds in de rondte, onder de onrustig flikkerende lichten, onder de ratelende muziek. Zij strijken stom langs de mannen, die zich afwenden of kijken, zij lachen en gaan door en kijken nog eens om en gaan door en kijken niet weer om en kijken naar anderen en spreken ze aan, die hen laten loopen en zij verliezen zich in de menigte van dansers en wandelaars. Vlak bij het orkest staat een dichte zwarte kring van mannen in ernstige houding, als een college van studenten aandachtig volgende de proeven van een geleerd professor. In hun midden springen twee vrouwen en twee mannen. In voortdurende trippeling op fijne zwarte laarsjes houden de vrouwen hun zwarte japonnen met hun magere vingertoppen. En hun witte onderrokken komen uit in hun vlugge beenengezwaai, terwijl hun kleurige kousen om de slanke kuiten te voorschijn lichten in een voortdurend gespartel en verdwijnen en komen in het gecadenceerde gespring. De mannen huppelen en slaan hun beenen hoog in de lucht en trampelen kwik op den grond, harder dan de vrouwen, die waaien met hun rokken en nu ook smijten hun beenen rank en slank naar hare springende wederpartij. En zij vliegen door elkander met hun vieren als guirlanden van beweging, met hun buigende bovenlijven onder de jagende tonen der muziek en gauwer en | |
[pagina 49]
| |
gauwer en woester slaan ze hun beenen als wilden ze stampen den een den ander in het gezicht. Zilverend goud stijgt een stofwolk in de hoogte en verbreidt zich over de dichte groep, die staart naar de vliegende rokken en het gecadenceerde arm-en-beenen-gespeel. Zij dringen dichter en dichter hun hoofden te zamen, de kin van den een rustend op de schouders van den andere. En een paar bravo's en het is uit. De eene vrouw lacht even, veegt haar gezicht met een zakdoek en zegt: 'het is warm' en ernstig gaan allen uit elkaar en verspreiden zich onder de steeds circuleerende wandelaars. Hoog in het midden der kleine Franschen stapt langzaam een lange Engelschman met goudblonden baard; hij kijkt wezenloos en verbluft en achter hem twee vrouwen, die zijn aandacht willen trekken. Maar hij stapt door, het hoofd onbeweeglijk op zijn lijf, als iemand die komt alléén om gezien te hebben. Aan de tafeltjes op de estrades tegen de muren zit het vol vrouwen, die kleurige zoete drankjes slurpen, zij zitten in triomf naast hun veroverde mannen. Maar in de zaal wordt het dichter en dichter; de grijze plekken op den grond zijn verdwenen en de menschenlijven drukken tegen elkaar en stooten en dringen steeds langzamer voortdringend in de draaiende richting. Dc gezichten zijn meer en meer opgehelderd en een air uit een bekende operette, door het orkest aangeslagen, doet plotseling de stemmen stijgen | |
[pagina 50]
| |
in een jubelenden breeden zang, in een zang van jeugd en kommenloos zwerven en genieten, met de vage eindtonen van een verdwijnend geluk, een gezang opstijgend naar de glorievol flikkerende lichten, tegen de kleurige pijlers en de gezigzagte zoldering, uit een woelende jonge menschenzee, voelend den lust des levens en den korten duur der voortijlende jeugd. In het orkest blazen de instrumenten machtiger en machtiger, de menigte raakt los van de grond en de mannen grijpen de vrouwen en dansen in het wijde lawaai, in het groote gejuich en geschreeuw van de dolle levenslust. Nu verlaten velen de zaal en twee menschenstroomen klimmen de trappen op naar den uitgang. - 'Een stok, juffrouw, ziehier het nummer.' 'Ziehier, mijnheer, uw stok!' |
|