Dansen en rhytmen
(1989)–Frans Erens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
ZeedijkGa naar margenoot+Zij was een teêre, slanke meid. Op den Zéédijk ging ze wandelend voort. In het vierkantig gerok der breede meiden liep ze buigend zacht; in het stevig getrap der voortschommelende matrozen, ging ze, buigend zacht als waaiend riet. Onder de helmen diep, glommen heimelijk de oogen der stappende agenten, als waterpoelen in het ruig gestruik op de avond-hei. Als glimwormen hel, glommen de helmen der loerende agenten. Vijandig recht, de gezichten strak, liepen vrouwen blootshoofd en in wit gejak, langs het kalm gestap der loerende agenten. Van rechts en links glansde kroeg aan kroeg met de rijen van flesschen der vonkelende likeuren. Van rechts en links kwam zang en spel en getrappel van dans en gespring.
Binnen ging de lieve meid, stil en met ernst. Zij danste, danste de lieve meid, de slanke witte | |
[pagina 18]
| |
hand gespreid op den schouder van den dronken matroos. Haar gezichtje zacht, geresigneerd, draaide weg tusschen de gezichten vol, wellustig-vol, slaperig-dik, lachend-dik der op- en neêr springende vrouwen.
Tusschen de vierkante meiden met de donkere rokken, die waaiden breed, als krinolinen wijd. Vloog licht en rank, in vollen zwaai en leliewit de slanke meid. Gloeiend heet en rood in zweet trapte ferm de sterke matroos, meênemend licht, het lichte wicht. In den nevelenden stof, in den wirbelenden dans, in het voeten gebons, in het plompende gestomp, in het vioolgesnerp verdween, kwam op de vliegende meid.
Op de borsten en ruggen de halssnoeren klikten en tikten. De zwaar-vleezige, zwart-nagelige handen op de ruggen gespreid, kwamen op? verdwenen snel in het gezwaai en gedraai. Er tusschen door de witte hand, verdwijnend hier, verdwijnend daar. De rokken waaiden, waaiden; de hoofden draaiden, draaiden; de voeten stampten, stampten; de knieën knikten, knikten; de lijven schokten, schokten; deoogen néér, de wangen dik. | |
[pagina 19]
| |
In het flets gelach, in het dijgewieg, in het slaperige geil-gelach der blinkende gezichten. In het goudgestof, in den lampenschijn, in het vioolgespeel vloog bleek en licht, in guirlanden zwaai het lichte wicht. |
|