help:.... help!’ en nog een stem daartussendoor. Wat gebeurt daar? Iemand heeft hulp nodig. Het geroep verplaatst zich verder weg, iemand wordt achtervolgd.... er zijn meer stemmen.
‘Koom mit,’ zegt Driek. Zij laten het karretje achter op de veldweg en verdwijnen, ieder met een hand aan de mispelaar van Driek, in de donkere wei. Het blijft stil....
‘Halloo.... halloo....!’ roepen stemmen. Zijn zij dat? Doodse stilte.... helse duisternis. Dan weer onheilspellend angstig die stem: ‘Help.... help!’, overslaand in een afgrijselijk geschreeuw, dat gesmoord uitsterft.
Het karretje blijft lang daar staan. Eindelijk komen Driek en Joean als tastende blinden aan een stok uit de wei, huiverend, bleek en zwijgend. Dat angst-geschreeuw, die beklemming in de helse duisternis....
Een heel eind van het karretje vandaan komen zij op het kerkpad. Dwalend door die grote donkere wei hebben zij ieder begrip van plaats en tijd verloren. Geen maan, geen ster, geen zuchtje wind, geen gerucht van mens of dier, geen lucht van rook of mest of wat dan ook kon iets van richting verraden.
Als zij van de wegberm op de veldweg stappen, horen zij vloeken bij het karretje. Iemand moet er in het donker tegenop gelopen zijn. Kordate stappen komen in hun richting.
‘Gooien aovend’ mompelen zij naar een grote donkere figuur, die zwijgend voorbijgaat.
‘Höb geer neemes gehuurd?’ vraagt Driek. De man blijft staan, draait dan om en komt recht naar hen toe.
‘Nein, ich höb nieks gehuurd....,’ het is Baltus Bieldermans, Driek herkent meteen zijn stem:
‘Ich bèn allein teinge dat hoddels-kärke aagelaope, verdomme. Mèr ich kin uch waal, alletwië!’
Dat klinkt bijna dreigend. Hij stapt weer verder richting Wijnandsrade. Zij vervolgen ook hun weg. In Swier slaat Driek linksaf naar Gerards en Joean neemt de veldweg naar Weustenrade, die hij kent met zijn ogen dicht als het moet.
De volgende dag, 's zondags na de hoogmis, hoort Driek dat de varkenshandelaar Odekerken die nacht niet thuisgekomen is. Zijn twee jongste kinderen waren 's morgens vroeg huilend van het Waalhuis naar Swier gekomen, waar ze nu bij Rietrae zijn. Driek huivert. Er is geen twijfel mogelijk: het moet Odekerken geweest zijn die zo geschreeuwd heeft.