ke....? Zij zal het besterven.
Hij gluurt opzij. Ja, ze kijken naar hém.
De pastoor is bij de laatste gebeden. En als hij tot slot nog een Onze Vader bidt voor ‘diejene onder uns, die het eerst zal sjterben’, denkt Driek, dat alle mensen voor hèm staan te bidden.
....‘maar verlos ons van den kwade.... Amen.’ De pastoor kijkt op en richt zich tot de omstanders: ‘De ganse familie van de gesjtorbene, die dragers en die naobersjap werden gefragt in de kirche zu kommen.’ Rustig gaat hij voor hen uit, ongeveer twintig mensen volgen hem.
In de kerk is hij ineens een en al bedrijvigheid. Een misdienaar komt al uit de sacristie met een oude toog.
‘Hier anziehen!’ kommandeert hij Driek. Aan Helein vraagt hij de zwarte hoofddoek en die slaat hij Driek om z'n kop.
‘So en nun sjnel allemaal naar buiten. Driek gebogen laufen mit Leineke am arm. En du Kleintjes, du musz over de kerkhof spazieren naar de andere ausgang. Und jemand musz op sjtraat sjnel weglaufen. Wir moeten verwirrung bringen. Es gibt kein Driek va Leike, goed versjtanden! Und nun d'r aus und sjnel....!’
Marie en Adam gaan voorop. Achter hen Kleintjes, die gebogen tussen de graven begint te lopen. Een gendarme houdt hem in de gaten en loopt mee langs de heg.
Als een oude vrouw loopt Driek onder die zwarte falie met Leineke aan de arm recht op de andere gendarme af. Zij zijn vlak voor hem, als iemand hen in volle vaart voorbij stuift en de straat op rent: nonk Giel!
‘Kiëk dao!’ roepen de mensen. ‘Halt!’ brult de gendarme en rent hem na. Achter het kostershuis duikt nonk Giel achter een heg. Met een rood hoofd en opgetrokken wenkbrauwen lacht hij, kwasi verlegen en verontschuldigend, naar de gendarme, laat zijn broek zakken en hurkt neer.
‘Dat woërd hoëg tiëd, mesjeu!’ roept hij.
De gendarme terug, de mensen lachen, algehele verwarring. De pastoor staat intussen bij de andere uitgang met de gendarmes te praten: ‘Mais non, mais non!’ Er was geen Jean Henri Errèns in de kerk geweest. Wat hem betreft mogen ze de hele kerk doorzoeken.
Driek en Leineke zijn zelfs voor de kerkgangers buiten onopvallend verdwenen. In het huisje van Marie en Adam bij de holle weg staan zij te trillen op hun benen. Huilend omhelzen zij el-