| |
Geloof en bijgeloof
Wanneer iemand een ongenadige schrobbering krijgt, zegt men in onvervalst Limburgs: ‘Dei kriet ze gekristeliërd!’
De uitdrukking is zó karakteristiek, dat zij niet vertaald kan worden. Om de pointe beter aan te voelen, laat ik oom Felix nog eens aan het woord. Op mijn vraag naar de geloofsbeleving in zijn jeugd vertelde hij:
‘'n Katechismus, tweemaal zo dik als hier die sigarendoos, moesten we van a tot z van buiten leren. Kende je niet alle antwoorden, dan mocht je op je elfde jaar niet de eerste kommunie doen. Thuis werd je overhoord en je kreeg ze ongenadig “ge- | |
| |
kristeliërd”, als je de antwoorden niet zonder haperen kon opdreunen.
De pastoor kreeg van iedere kommunikant ham en vla. Maar hij trakteerde na de dienst dan ook op een koffietafel. Enkele jongens mochten niet de kommunie doen. Een van de moeders riep de pastoor recht in het gezicht: “Die dich de sjink bringe en de vla, die liëste waal de kommuune doon!”’
De katechismus, ‘de kristeliër’, de geloofsleer werd in onmiddellijk verband gebracht met: er op slaan, ‘knuppelen’. Katechismus en gehoorzaamheid waren de basis van het geloofsleven. Het was eigenlijk allemaal heel simpel. Je bent hier op aarde om God te dienen en daardoor in de hemel te komen. Je dient God door te gehoorzamen aan de kerk. De kerk, dat is de pastoor. Dus als je maar doet wat pastoor zegt kom je gegarandeerd in de hemel.
Dit simpele geloofsleven leverde zorgeloze mensen: ze hoefden zelf niet te denken. Iedereen geloofde precies hetzelfde en aan de verdoemenis kon je ontkomen door de biecht. De pastoor dacht wel voor de mensen en zorgde tevens dat geen andere gedachten binnen zijn schaapstal doordrongen.
Heel het volksleven met al zijn tradities en gebruiken was doordrenkt met het katholieke geloof. De kerkelijke hoogtij-dagen, de kermissen met de processies, de bedevaarten, het waren evenzoveel hoogtepunten in het leven van de mensen. Het geloof was de hartslag van heel het maatschappelijk leven.
Dit verklaart tevens waarom het geloofsleven zo ongeschokt stand hield tegen de verdrukking in van protestantse Hollanders en heidense Fransen. Aantasting van het geloofsleven betekende aantasting van het volksleven. De eenheid van godsdienst vormde een vast leefpatroon samen met de verwantschap per dorp, met een hecht huwelijks- en familie-leven, met traditionele normen, gemeenschappelijke arbeid en burenplicht.
Dit vaste leefpatroon werd gesteund door de kerk, die geen ruimte liet voor het eigen geweten en het werd geleid door zelfgenoegzame dorpsnotabelen, die geen ruimte lieten voor verandering. Dit leefpatroon had voor die tijd wellicht goede kanten. Maar veranderingen en eigen geweten zijn niet uit te schakelen in een maatschappij met massa-media, die heel de wereld open leggen en de mens terugwerpen op eigen geweten en eigen verantwoordelijkheid.
| |
| |
In dat traditionele geloofs- en volksleven van het Zuid-Limburgse dorp ben ik zelf opgegroeid. Vanzelfsprekend maakten we 's zondags tweemaal de lange weg van Hunnecum naar de kerk in Nuth voor mis en vesper. Op hoogtijdagen als Pasen en Pinksteren mocht je niet met vriendjes gaan spelen, ‘daar was de dag te hoog voor’.
De rozenkrans werd geknield in de keuken gebeden, alleen de vrouwen bleven biddend bezig met afwassen en opruimen. De eenvoudige kruisprocessies op stralende ochtenden door velden en verre gehuchten zal ik nooit vergeten. De pompeuze bronkprocessie met bruidjes, erebogen, muziek, bloemtapijten en rustaltaren kon mij diep ontroeren. Het strenge vasten, het kruisje met wijwater voor het slapen gaan, het verbranden van de ‘kroëdwösj’ bij onweer, ik heb het allemaal overtuigd meegemaakt.
Mijn vader nam mij dikwijls mee met bedevaarten naar St. Rosa in Sittard of naar St. Gerlachus in Houthem. Maar de meest boeiende bedevaart bleef die naar Hakkendover in België. Daar draafden zware boerenpaarden over de veldvruchten en het wonder was, dat die gewassen desondanks meer opbrachten. Toch kenden de boeren toen ook al het gezegde over de haver: ‘Braek mich d'r nak en ich völ dich d'r zak’.
Godsdienst, dat was een heel leven doorweven met religie, angelus-gebed, kruistekens bij bliksem of bij het passeren van wegkruisen en kapellen, kruisbeelden en heiligenbeelden in elk vertrek: ‘Woë gei kruts hingt woënt niëmes!’ ‘Es God beleef!’ ‘God zaegene dich!’ ‘I Gods naam!’, steeds was God in het denken aanwezig.
Godsdienst, dat was vooral ook de pastoor, die met zijn ritueel van sacramenten de mysteries van God, van leven en dood wist te benaderen. Men had zelden kritiek op wat de pastoor deed, hooguit soms op de manier waarop hij het deed. Maar als een pastoor de mis vlug celebreerde, werd al gauw gezegd, dat hij ‘het’ goed kon! Godsdienst, dat was vooral zorgen dat je in de hemel kwam, terwijl wij nu gaan beseffen, dat God van ons vraagt de aarde steeds beter bewoonbaar te maken.
In de tijd van IJoannes Hendrijckos was er ook dat vanzelfsprekende gehoorzaamheids-geloof. Het was toen wel nog meer verweven met angst en bijgeloof en met eeuwenoude gebruiken, dikwijls van Germaans-heidense oorsprong. In zijn jeugd werd het
| |
| |
traditionele geloofsleven - althans in kerk en openbaarheid - abrupt doorbroken door de Franse republikeinen. Toen hij de eerste katechismus-lessen zou krijgen, mocht de pastoor van Wijnandsrade zijn funktie niet uitoefenen en was de kerk gesloten.
Kerk en parochie van Wijnandsrade zijn toegewijd aan de H. Stephanus, de eerste martelaar. Tussen Hunnecum en Wijnandsrade, op een kruispunt van veldwegen, waar de holle weg
vanuit het dorp in het open veld komt, staat het ‘Sjteiveshuuske’. Het is een devotiekapelletje opgetrokken uit steen met een getraliede nis, waarin een schilderij laat zien hoe de heilige gestenigd wordt. Vol ontzag keken wij als kinderen naar zijn bloedend hoofd en naar de spierballen van de beulen.
‘Step.... hannus’, zeiden wij, omdat we die ph niet als f begrepen. Het moet een eeuwenoud kapelletje zijn. In het statutenboek van het konsilie van Susteren uit 1303 wordt al melding gemaakt van de parochie Wijnandsrade. Zeer waarschijnlijk zijn kerk en kerkhof een gift van de kasteelheer geweest, zij liggen immers midden in zijn bezittingen.
Het oude kerkje was uit mergel opgetrokken in sierlijk gotische stijl. Boven de sakrisrie werd in 1668 een bidplaats met uitzicht op het altaar aangelegd voor de familie von Bongart. Onder die tribune bevindt zich het grafmonument van ridder Willem von Bongart, in 1632 gesneuveld bij Leipzich.
| |
| |
In 1750 werd de oude vervallen kerktoren afgebroken en aan de bouw van een nieuwe kerk begonnen, die in 1753 werd voltooid. De kasteelheer gaat hierover een akkoord aan met de gemeente, waarin o.m. staat:
‘Alsoo de parochiale kerke van Wijnantsrade neffen haeren toren notoirlyck bouwvallig sijn, gelyck ook de af te hangen dyer, ende de Hoogwelgeboren Heer Baron Von Bongart gebiedenden en genadigen Heere van dito Wijnantsrade van de loffelijke intentie is eene nieuwe kerke te bouwen.....
Hebben dese resolutie geteekent tot Wijnantsrade de 10 Meert 1750 A.L. Fabritius schoutet, Joan Habets borgemeester, Reinier Quaedvlieg, Hend. Freyen, Nicolas L'Ortye, Willem van Geul.’
De doop- en trouw-registers van de parochie beginnen in 1607, die van de overledenen in 1660 met nogal wat leemten na 1726. Om iets op te roepen van het geloofsleven in vroeger eeuwen volgt hier nog een aantekening van pastoor Peters:
‘Op de 2e zondag van juni 1697 vond onder grote plechtigheid de instelling plaats van de Broederschap van de Zoete Naam met grote toeloop des volks van de omliggende plaatsen als Climmen, Hulsberg, Voerendaal, Nuth, Hoensbroek, Schimmert enz. 's Morgens om 10.00 uur werden de klokken geluid, kamers geschoten en dobbelhaeken op het kasteel als vreugdeteken. Daarna hoogmis in de hoogst versierde kerk. Er waren veel communicanten plm. 200, de hele voormiddag bezet zijnde met biechthoren, predicatie enz. Om 3.00 uur processie van de kerk naar de Stevenskapel. Vandaar door het veld met veel volk naar Hellebroek, daarna lof en men kon zich daarna laten inschrijven.’
Zo'n openbare plechtigheid was in die jaren mogelijk, omdat Wijnandsrade toen in Spaans gebied lag.
Het geloofsleven was sinds eeuwen vergroeid met het volksleven. In de vroeg-christelijke tijd was Wijnandsrade onderdeel van de parochie Heerlen, die zelf weer deel uitmaakte van Voerendaal.
Met de Romeinen kwam bisschop Servatius omstreeks 370 via Tongeren naar Maastricht. Maar op het platteland vond het christendom eerst langzaam ingang door Iers-Schotse missionarissen na de bekering van Clovis in 506. De abdijen van Suste- | |
| |
ren en St. Odiliënberg kwamen tot stand.
Veel kerkelijke regelingen gingen terug tot Karel de Grote (plm. 800) en waren nauw verbonden met het staatkundig leven. De keizer regelde alles, tot liturgische en dogmatische zaken toe. De ‘clerici’ (priester-klerken) waren de enige geletterden.
Toen het gevreesde jaar 1000 zonder het vergaan van de wereld voorbij was, behoorde ons gebied tot het bisdom Luik, het sterkste bolwerk van het keizerrijk. De keizer benoemde de bisschoppen, die meestal van aanzienlijke afkomst waren.
In de middeleeuwen kregen de pastoors niet altijd 'n hoog theologische scholing. De kloosterorden vormden hun eigen priesters, maar de parochie-geestelijkheid had geen opleidingsinstituten. Rijkere kandidaten studeerden aan universiteiten en kregen hoge kerkelijke ambten. Kanunniken van kathedralen waren soms pastoors van meerdere parochies waar zij maar zelden kwamen, maar zij ontvingen wel de inkomsten. Arme pastoortjes waren hun zetbazen en moesten het werk doen. Geen wonder dat kwalijke praktijken groeiden zoals het verkopen van sakramenten en aflaten.
De inkomsten van de pastoor kwamen uit de pastorie-goederen, zoals akkers en weilanden. Veel dorpspastoors waren tot de Franse tijd zelf ook landbouwer. Pastoor Ross van Wijnandsrade schrijft in 1679 in de parochie-annalen:
‘Anno 1679 hebbe het erstmaal angefangen de ackerwinning en hetselfde jaer somergerst gesaet, ende davan gehat 150 gerfen, 73 gerfen linsen, 69 item boonen. Hetselfde jaer ook geseet die helle fruchte maer gar geene geluck gehat tot het mayen, inschuren en genieten.’
Twist over de kwaliteit van de tienden (vol ‘moezekeutele’) en over de renteplicht kwam vaak voor. Soms liet de pastoor, in plaats van rente te innen, werkzaamheden verrichten b.v. een kar kolen halen in Kerkrade. Zijn huishoudster werd er ook soms op uit gestuurd om tienden te innen.
In de begintijd van het christendom droegen de priesters gewone burgerkleding. In het begin van de middeleeuwen was de toga algemeen. Maar in 1783 moest de Roermondse bisschop Damiaan van Hoensbroek zijn priesters het dragen van kakelbonte kleding verbieden.
Parochie-priesters moesten alleen wonen en mochten slechts gediend worden door een vrouw uit de familie. Zij mochten ook
| |
| |
niet op jacht gaan, dobbelen, handel drijven of wapens dragen. In een klacht van de schout van Hoensbroek staat, dat op dinsdag 21 sept. 1532 de pastoor woorden heeft gehad met Jan Brandt en dat hij daarbij tot tweemaal toe het mes heeft getrokken!
In meerdere opzichten was het doen en laten van de geestelijkheid voor de hervorming een schande voor de kerk. De reformatie en het concilie van Trente brachten veel verbetering o.a. een seminarie-opleiding voor priesters, waarvan er vele tot dan toe niet celibatair leefden.
Alle parochie-eigendommen werden door de Franse republikeinen gekonfiskeerd en verkocht, terwijl ook de meeste renten verloren gingen. Van toen af was het ook afgelopen met het begraven van welgestelden in de kerk.
‘In Wijnandsrade’ - aldus pastoor Peters - ‘was van oudsher het gebruik in voege om alhier de lijken van aanzienlijke familiën in de kerk ter aarde te bestellen, welk gebruik voortduurde tot aan de Franse revolutie. De gegoede familiën kochten zich een begraafplaats in de kerk en overigen vonden die op het kerkhof.’ Als pastoor van Wijnandsrade werd op 7 mei 1797 op voordracht van de kasteelheer benoemd Peter Laurens Westhoven, geboren te Mülheim a/d Rijn, een geleerd priester. In februari 1798 moest hij vluchten voor de Fransen en eerst in mei 1802 keerde hij in Wijnandsrade terug. Plaatselijke moeilijkheden, die geruime tijd duurden, dwongen de kerkelijke overheid hem te ontslaan in maart 1813. Dit ontslag gaf aanleiding tot ongeregeldheden en partijschap. Zijn opvolger Petrus Mathias Pluymaekers, benoemd op 20 juni 1813, woonde aanvankelijk op het kasteel, maar kon in november de nieuw gebouwde pastorie betrekken. Wat de moeilijkheden onder pastoor Westhoven geweest zijn viel niet te achterhalen.
Pastoor Peters prijst de ontslagen Westhoven om zijn nauwkeurige, in het Duits geschreven, aantekeningen, waarvan hier een voorbeeld:
‘Den 22.October 1812 schenckte Ad. Ritsefeld wohnhaft in Schwier als für seine Schwester die Exequien gehalten wurden, drie schone Kronen zum Zierate bei den Begräbnissen und Leichenbegängnissen verstorbener Jünglinge und junge Töchter....’
Tot plm. 1880 bleef het in Wijnandsrade gebruik, dat meisjes
| |
| |
bij de begrafenis van een jongeman bloemvazen en kransen aan de kerk schonken. Na de kerkdienst werden zij dan in de herberg getrakteerd.
De inlijving van het Maasland bij Frankrijk bracht kerk en godsdienstbeleving aanvankelijk in grote moeilijkheden. De maatregelen van de republikeinen wekten grote beroering. Vooral de jacht op onbeëdigde priesters en hun deportatie had een heftige anti-franse stemming tot gevolg.
Na het konkordaat van 15 juli 1801 tussen Napoleon en de H. Stoel werd de situatie beter. In 1802 werd amnestie verleend aan de onbeëdigde priesters. Een groot deel van de kerkelijke goederen was echter al opgekocht door rijke burgers en kwam niet meer terug aan de kerken.
Na het konkordaat werd het bisdom Roermond opgeheven en voor het grootste deel bij het bisdom Luik gevoegd. De bisschop van Luik riep in zijn herderlijke brieven de pastoors op tot trouw aan de keizer en tot het vermelden van zijn overwinningen.
Na de Franse tijd, onder koning Willem I, waren er in sommige plaatsen ook nog moeilijkheden o.a. door het ‘simultaneum’. De dominee met enkele Hollandse ambtenaren mocht op zondag de kerk het eerste gebruiken, terwijl de dorpsbewoners in weer en wind buiten stonden te wachten. Dominees preek kon soms lang uitlopen! Ook het vestigen van een seminarie in Rolduc werd tegengewerkt. Een konkordaat (1827) bracht ook hier verbetering en opende tevens de mogelijkheid tot een zelfstandig bisdom Roermond.
Het traditionele geloofsleven werd door al deze beroeringen niet geschokt maar veeleer versterkt. De oorlogshandelingen hadden wel, zoals altijd, hun invloed op het zedelijk gedrag.
De kerk wist na de Franse tijd haar traditionele verbond met wereldse machten weer spoedig te herstellen.
In de tijd van IJoannes Hendrijckos speelde de geheimzinnige stem van de folklore een grote rol in het gemoedsleven van de mensen, vooral als het ging om gebruiken die te maken hadden met leven en dood.
Uitvoerige gegevens hierover werden bijeen gebracht door Dr. J.H. Starmans in ‘Verloskunde en Kindersterfte in Limburg’ (Uitg. Gebr. v. Aelst M'tricht 1930). Hier volgen enkele ge- | |
| |
bruiken uit Wijnandsrade en omgeving.
Volksmiddelen ter bevordering van de zwangerschap zijn vooral religieus van aard: ontvangen van de kommunie, goede werken doen en novenen bidden, medaljes en relikwieën dragen en vooral bedevaarten houden naar Kevelaer en Scherpenheuvel, later ook naar Wittem.
Daarnaast zijn er nog de volgende gebruiken: geslachtsgemeenschap bij nieuwe maan of gebruik van knolselderie ‘ter opwekking van de libido’.
De onkunde op sexueel gebied is groot. Gehuwden weten soms niet hoe de coïtus plaats moet vinden. Een vals zondebesef werkt dit in de hand.
Men probeert ook het geslacht van de vrucht te beïnvloeden: het bed gericht naar de morgenzon brengt jongens! De vrouw bij de gemeenschap naderen van links geeft meisjes, van rechts jongens. De vrouw moet daarna gedurende drie maanden op de linker- of rechterzijde slapen. Waar de man de baas is komen meisjes en waar de vrouw dit is jongens; het kind krijgt het geslacht van de zwakste partij.
Anticonceptie-middelen zijn: lang doorgaan met het zogen van het kind. Dit was vrij algemeen gebruikelijk. Persen door de vrouw bij de bevruchting of het inhouden van de adem.
Abortiva: thee van zevenboom of moederkoren, petroleum, saffraan of een boterham met mosterd en zeep. Het bloed drinken van een menstruerend meisje. Notenblaren of groene zeep onder de voeten dragen. Irrigatie met zoutwater, azijn, zeepwater of soda. Naast allerhand voetbaden en hete zitbaden zijn er nog inspanningen als van trappen springen en dansen.
Van belang voor de zwangere vrouw is vooral: veel bewegen, werken en wandelen. Veel vlees en groente eten, maar weinig melk en eieren. Emoties en schrik vermijden. Steelt de aanstaande moeder dan wordt het kind een dief. Een gezichtsindruk van de zwangere kan invloed hebben op de vrucht. Dit noemt men ‘verziën’. Zo krijgt het kind een wit gezicht door het zien van een dode, een bloedvlek door het zien van bloed, een moedervlek door schrik.
Een voorspoedige bevalling wordt bevorderd door: veel bewegen, op een emmer met kamille-thee zitten, bierpap eten, de rozenkrans bidden in de kerstnacht, het dragen van een snoer of lint uit Aken of Scherpenheuvel. Ook het gebruik van de ‘Ag- | |
| |
nus Dei’, een door de paus gezegend stukje was, is van belang, evenals aanroepingen van het H. Kruis.
Bij de bevalling is lang niet altijd een vroedvrouw aanwezig, de buurvrouwen helpen. Direct na de bevalling wordt jenever geschonken en is het onthaal van de helpsters de grootste zorg. De kraamvrouw ligt op haar strozak en mag soms dagenlang niet gewassen of verschoond worden. Zij mag ook niet te veel eten, zeker geen verse sla. Het kind wordt met raapolie ingewreven, armpjes en beentjes worden gestrekt en stevig ingewikkeld, zodat het geen kromme beentjes krijgt!
Als bloedstelpend middel bij de bevalling wordt een zegen uitgesproken door ‘die het kennen’ met bepaalde gebeden en bezweringen: ‘Bloed sta stil door Christus' wil!’ Bidden, medaljes en relikwieën opleggen, het hoofd omlaag leggen, wikkelen in azijn-omslagen, het helpt allemaal.
De nageboorte wordt soms met wijwater besprenkeld en in ieder geval ‘binnen de dakdrup’, dus vlak bij het huis of in een stal, begraven.
De dood van een kraamvrouw wordt altijd als bijzonder droevig ervaren, zij gaat regelrecht naar de hemel. Het kind is haar ‘gelukskind’.
Sterven moeder en kind samen, dan wordt dit laatste soms op het lijk van de moeder gelegd en samen met haar begraven. Keizersnede na de dood van een zwangere vrouw wordt vaker toegepast. Soms gebeurt dit door de pastoor, zodat het levende kind nog gedoopt kan worden, vooraleer het sterft.
Bij de doop van een jongen is de vader van de vader peter en bij een meisje de vader van de moeder. Peter en meter beschouwen het als hun recht aan het kind hun naam te geven. Peperkoek is de traktatie bij een kraambezoek.
Vooral bij een sterfgeval is de hulp van de ‘naobersjap’ vanzelfsprekend. Alle zorgen en beslommeringen voor de uitvaart blijven de familie bespaard. Alle werk wordt door de buren gedaan. Zij waken ook de hele nacht bij de dode, waarbij nogal eens 'n borrel wordt gedronken.
Naast de poort of deur van het sterfhuis wordt het ‘liëkbraet’ geplaatst, een zwarte plank met een witte doodskop boven twee gekruiste botten en een Latijnse tekst zoals: ‘memento mori’, denk aan de dood. Het ‘liëkbraet’ heb ik in de twintiger jaren in Hunnecum nog zien staan. We keken er huiverend naar, vooral toen
| |
| |
het op zekere dag naast de huisdeur van een schoolkameraad stond, die door een auto overreden werd. Het was een zoon van ‘Sjlam-Joep’, de vrachtrijder van kolenslik. Er kwamen toen hooguit vijf auto's op een dag door het dorp. Een van die auto's was over het hoofd van de jongen gereden; ik mocht van mijn vader niet gaan kijken.
De dode werd afgelegd op een bos goed gezuiverd stro. ‘Hae likt op 't sjouf.’ Het begrafenismaal bestond uit wittebrood, maar zonder vlees, kaas of eieren, en uit vla. Begrafenismaaltijden liepen nog wel eens uit in gezellige familie-bijeenkomsten, waarbij veel gelachen werd. Het zou typisch Limburgs zijn, die gemakkelijke verbinding van het hemelse en het aardse, van leven en dood.
In de tijd van IJoannes Hendrijckos werd bij het bereiden van het begrafenisgebak de kwaliteit van een gedeelte van het deeg verhoogd door meer boter en eieren toe te voegen. Het werd de ‘pesjtoërsdeig’ voor het gebak, dat na de begrafenis naar de pastorie gebracht werd.
Een van de mannelijke buren ging te voet tot in de verre omtrek de familie op de hoogte stellen van het sterfgeval en van dag en uur van de begrafenis.
De dode werd uitgedragen door getrouwde buurmannen als het een gehuwde was en door de mannelijke jonkheid als het een ongehuwde was. Bij elk wegkruis hield de stoet even stil voor een gebed. Het graf werd gedolven door de twee naaste buren.
Geboorte en dood gingen vergezeld van veel bijgeloof en onkunde, maar zij speelden zich af binnen de kleine kring van een hechte gemeenschap, de ‘naobersjap’, waarin vereenzaming uitgesloten was. De dood stond midden tussen de mensen, een gevreesde maar toch ook vertrouwde verschijning.
| |
| |
1558
1830
| |
| |
1930
1980
|
|