moes aan de armen te worden uitgedeeld omstreeks de jaarlijkse kermis. Johan die Toubel, knecht in de Brommelermolen, getuigt dat Gerlach van Hunnekum zelf het bedoelde ‘armenkoren’ per paard en wagen naar Hoensbroek heeft gebracht. En Claes Smitzongs getuigt, dat hij zelf de ‘pacht van Gerlach der armen haet helpen deylen’.
In veel parochies werd viermaal per jaar brood en soms ook bier aan de armen uitgedeeld.
Deze partikuliere armenzorg werd in de 18e eeuw een overheidstaak, vooral bedoeld om kriminaliteit en bedelarij te verminderen. Daarnaast bleef de kerkelijke hulpverlening bestaan. De armenzorg werd hierdoor wel minder chaotisch, maar zij kon de situatie toch niet aan. Hier en daar werd wat bijgesprongen, oorzaken van de armoede werden zeker niet weggenomen, hoogstens werd de ergste hongersnood voorkomen.
En dan te bedenken dat de mensen toch al zeer sober leefden in die eeuwen van oorlog en geweld. Hun voornaamste voedsel naast brood was melk, karnemelk, bierpap, gestampte wortelen of kool met een stuk spek en verder bonen, erwten en zuurkool. Varkensvlees en eieren vormden het versterkende voedsel. Vlees werd maar 'n enkele keer per week gegeten, rundvlees alleen met kermis of op feestdagen. Bier werd bij alle gerechten en bij alle gelegenheden gedronken, behalve door de armen. Zij dronken water, dat zij soms uit een beek moesten halen. In tijden van schaarste, die dikwijls voorkwamen, werden aardappels in het brood verwerkt.
Vooral in hooi- en oogsttijd werd naast bier veel jenever gedronken maar ook botermelk. Koffie werd in de volkswoning nauwelijks gedronken, in de Franse tijd dronk men gebrande gerst, gemalen cichorei-wortel of eikels.
Veel dagloners, die van vijf uur 's morgens tot tien uur 's avonds moesten werken, aten bij de boer, maar andere dorpsbewoners waren zo behoeftig, dat zij leefden op water, een kommetje pap en droog brood.
De kleding was eenvoudig maar wel oerdegelijk. Veel kledingstukken gingen een mensenleven lang mee. Mannen droegen ongeverfde linnen kielen, de ‘kempekeel’, en broeken, die met een leren riem werden opgehouden. De vrouwen droegen lijfjes, rokken en schouderdoeken uit vlas of hennep. Hennep werd in onze streken ‘kemp’ genoemd; het leverde 't sterke ga-