geeft in de eenvoudige boerderij-inventaris:
‘Beesten: twe perden, een melkkoe, dry rinders, een kalf, een sog, een jong verkjen of bak, een haan en 15 hennen.
Een kar, een ploeg, een eeg met deszelfs getuig.
Gereedschap: twe wannen, twe vlegels, twe varkensemmers, een oude verkenston, een houten zeebaar met blek beslagen, dry waskorven, een askorf, een marktkorf, 11 houten lepels, een waskuyp, 2 tonnen, 2 vaten, een soermoesvat, 3 wateremmers, 2 kaasbekkens, 6 houte stoelen, een etenskastien, 2 goede kisten, een neerslaande boerentafel, een bank, een kroekebank of anders genoemd schotelrek, een goede baktrog of moelie genaampt, 7 houten platelen, een souttrom, 2 potlepels.’
Verder zijn er nog ijzerwerk, koper, tin, aardewerk en kleding.
In de Franse tijd kwamen er wat meer zelfstandige boeren, maar dat was lang niet overal het geval.
Pachthoeven bleven gelijk, eigen bedrijven werden kleiner door erfsplitsing. Het kwam vaak voor, dat boerenzoons en -dochters niet huwden, zodat het bedrijf ongedeeld kon blijven. Neven, nichten en de kerk waren meestal de erfgenamen van deze ‘vrijgezellen-boerderijen’.
In de tweede helft van de 19e eeuw telde Limburg niet alleen minder huwelijken dan overig Nederland, maar er werd ook op veel latere leeftijd pas getrouwd. Jong trouwen werd toen, in tegenstelling tot de tijd van IJoannes Hendrijckos op het platteland afgekeurd vooral in Zuid-Limburg. Meer dan een kwart van alle mannen was toen met dertig jaar nog niet getrouwd. Boerenknechts en -meiden hadden trouwens ook weinig uitzicht op een huis. In 1830 maakte het inwonend personeel 15% en in 1879 zelfs 19½% van de totale bevolking uit. Velen van hen bleven ongehuwd.
Naast de faktor ‘kapitaal’ (grond) was de faktor ‘arbeid’ - om het maar eens zo kil ekonomisch te zeggen - in die tijd vrijwel onbeperkt aanwezig. Maar er waren pieken in de werkzaamheden b.v. de hooi- en oogst-tijd, waarin het soms moeilijk was om voldoende arbeidskrachten te krijgen, vooral ook omdat veel dagloners een eigen bedrijfje hadden, waarop zij dan wilden werken. Een overzicht van de beroepsbevolking uit Hoensbroek, nabuurdorp van Wijnandsrade, uit 1830 geeft ook antwoord op de vraag waar de mensen van leefden. Van de 224 huishoudens le-