| |
De machtigen
Toen de kasteelheren het nog voor het zeggen hadden, moesten loslopende honden van de dorpelingen ‘geknuppeld’ worden. De dieren kregen 'n stuk hout om de nek gebonden. Zij konden niet meer vrij rondrennen, die knuppel sloeg tegen hun voorpoten. Het voorschrift luidde: ‘De honden moeten voorzien wezen met behoorlijke kluppels aan den hals hangende en ter aerde sleypende.’ Zo konden de honden niet achter het wild van de kasteelheer aan. Vergeleken met de kettinghonden waren zij wel een beetje vrij, maar hun vrijheid was behoorlijk ‘geknuppeld’. Dagloners, knechten en meiden waren geknuppelde mensen. Zij waren wel 'n beetje vrij, maar niet al te veel. Zoals in onze dagen jongeren die voor een betere wereld opkomen ‘geknuppeld’ worden. Knuppels.... toevlucht van de macht. Macht knuppelt mensen en wil vrijheid in onmacht doen verkeren. Macht is bevreesd voor de vrijheid van mensen.
Macht streeft altijd naar meer macht, dat ligt in z'n wezen.
| |
| |
Macht moet groter worden, groeien, vooruitgaan. Als het even kan in 'n mensenleven een vermogen verveelvoudigen. Macht wil altijd meer; dat kan alleen ten koste van anderen.
‘Ieder mens op aarde zou voldoende hebben, als iedereen naliet naar steeds meer bezit te streven!’ zei St. Franciscus van Assisië al.
Macht misprijst het kleine en geringe, de natuur en haar trage groei.
Macht heeft symbolen nodig van geweld en potentie: leeuw, beer, adelaar, valk, haan, fallus en perroen..... mannelijk geweld tegen het weerloze.
Macht heeft status-symbolen nodig: wapenschilden, scepters, kronen, mijters, tronen en tiara's, paarden en koetsen, paleizen en auto's als kastelen.
Macht heeft onderdanige mensen nodig en reageert met overmatig geweld tegen ongehoorzamen. Macht duldt geen kritiek, ook al is zijzelf vaak korrupt.
Toch zou - volgens sommigen nú nóg - alle macht van God komen! Wat voor God moet dat in 's hemelsnaam zijn, die Romeinse keizers, Roomse keizers, Russische tsaren, Napoleon, Hitler, Stalin of Zuid-Amerikaanse diktatoren in het zadel hielp? Het kostbare sprookje ‘monarchie’ is nog altijd heilig, de werkelijke ‘demokratie’ nog altijd onvoltooid en het hoge ideaal ‘anarchie’ nog altijd duivels. Toch moet het ideaal blijven: zo min mogelijk bazen, knuppels en knechten.
Vooral macht omhangen met de fluwelen mantel van menselijkheid en religie kan ondoorzichtig worden. Het is waar, dat in het katholieke Limburg de verhouding machtigen-machtelozen op het platteland minder onmenselijk was dan b.v. in Groningen of Drenthe. Evenzeer is waar, dat vooral in katholieke streken van de wereld diktatoriale supermacht floreert over de ruggen van het arme, gehoorzame kerkvolk, dat vooral ‘de deugd van gehoorzaamheid’ geleerd krijgt.
Het rauwe optreden van machtige Groninger boeren roept een revolutionair antwoord op van de landarbeider. Het meer verfijnde optreden van de groten in Limburg heeft de zegen van de kerk. God heeft immers de standen gewild. Hier werd hooguit stiekem gespot met de macht. Maar de onderdanige mensen hielden diezelfde macht daardoor wel lang in het zadel. Limburgse mensen waren niet anders gewend. Gehoorzaamheid kan 'n ondeugd worden.
| |
| |
Heel de geschiedenis door laat Zuid-Limburg veel ‘geknuppelde’ mensen zien en enkele machtige heren.
De Romeinen laten in hun boerderij-villa's de inheemse bevolking werken als onvrije kolonialen. Zelf leiden ze een luxueus leven.
Bij de volksverhuizing nemen de Franken de goede landbouwgronden van de Romeinen over en leven als hereboeren en militairen. Nu hebben zíj ‘krachtens recht van verovering’ de macht en laten anderen voor zich werken. Dat ‘recht’ van knots, pijl, pistool, geweer, kanon en bom blijft machtsbasis tot de dag van vandaag.
Karel de Grote voert oorlogen voor gebiedsuitbreiding en kerstening met het zwaard. Hij legt boeren de tiendeplicht op voor het onderhoud van kerken, priesters en armen.
Na hem wordt het rijk verdeeld als een inboedel. De Noormannen plunderen veel koningshoeven. Uit angst stellen zelfstandige boeren en ook adellijke families zich onder bescherming van de sterkste heer, die zo steeds machtiger wordt. Hij belooft bescherming van de leenman, die daarvoor krijgsvolk levert en soms de voorrechten van een heerlijkheid geniet. Dit middeleeuws leenstelsel duurt tot de Franse tijd. Het omvat de hele maatschappij van hoog tot laag, van keizer tot lijfeigenen. De lagere macht was leenplichtig aan de hogere.
Sommige heren laten op hun bezittingen een kerkje bouwen. Als erkenning ontvangen zij en ook hun erfgenamen het recht om een priester voor te dragen, die de bisschop dan meestal ook benoemt. Ook de heer van Wijnandsrade had dit recht en het bleef gehandhaafd tot de Franse tijd.
Allengs worden enkele heren steeds grotere grondbezitters. Als het leen ook nog erfelijk wordt, groeien zij uit tot hoofd van een eigen landje. Zo ontstaan op de duur de hertogdommen Gelder, Gullik en Limburg, het graafschap Kleef, het prins-bisdom Luik, de heerlijkheden 's Hertogenrode en Valkenburg met daarnaast nog tal van kleine vrije rijksheerlijkheden zoals Wittem, Thorn, Stein, Wijnandsrade, Elsloo, Terblijt, Slenaken, Bemelen enz. Zij hebben schepenrecht en meestal eigen muntrecht.
Elk van die potentaten streeft naar gebiedsuitbreiding door strijd en onderlinge huwelijken. Macht vreet macht, machtigen verslinden elkaar.
Zij rooien en ontginnen boskompleksen - er is voldoende werk- | |
| |
volk - en de waardevermeerdering is alleen voor henzelf. Op die ontginningen komen nieuwe boerderijen, de laathoven. De boeren betalen aan de heer cijns en tienden en verrichten herediensten voor hem zoals oogsten, ijs breken, op wacht staan en dergelijke.
De tienden, eerst uitsluitend in bezit van de kerk, komen geleidelijk door belening en door verkoop in handen van de rijken, meestal van de dorpsheer. Het is een heffing uit de opbrengst van akkerbouw en veeteelt, die streng gereglementeerd is evenals die van de cijns. Samen groeien zij uit tot een derde deel van de opbrengst.
Daarbij zorgen de heren wel, dat zij geen derde-rangs produkten krijgen, integendeel! Wat te denken van onderstaande omschrijving van een volwaardig kapoen? Dat mocht niet zo maar een gekastreerde haan zijn, neen, hij moest:
‘1. vol van vlees en zwaar van lijf zijn, 2. een bleke kam hebben, 3. van hoofd tot staart een el lang zijn, 4. vijf afhangende staartveren hebben, 5. geen sporen aan de benen, 6. niet kraaien en 7. niet kockelen, wanneer men hem met de middenvinger achter in de lendenen sloeg, doch dit gaarne verdragen.’
Aldus omschreef met arrogante willekeur de gebiedende vrouwe van Borgharen haar ‘heerlijke’ cijns. De heren zullen beslist ‘heerlijk’ gegeten hebben.
Een Engels historikus zegt het navrant ongeveer als volgt: een weduwe verzamelt brandnetels voor het eten van haar kinderen. Een rondflanerend, geparfumeerd jonkheer kent een geheime kunst waarmee hij haar elke derde netel afneemt.
De voorkeur bij de heffing ging vooral uit naar granen. Groot nadeel voor de boeren was daarbij dat het graan op de akkers moest blijven, totdat de heer zijn deel had laten weghalen. Door regen en ook door diefstal ging dan vaak veel verloren.
De pachtboeren (halfwinnaars) - en dat waren de meesten - betaalden pacht en dorsloon in natura, zodat voor henzelf niet eens de helft van de opbrengst overbleef.
Terwijl de boer voortploegt gaan de heren door met hun familievetes, suksessie-oorlogen en veroveringen. De geschiedenis van hun geslachten is één aaneenschakeling van machtsuitbreiding door onderlinge huwelijken, erfopvolging en verweving met het kerkelijk gezag. Adellijke zonen worden kanuninniken en kapittelheren, veel adellijke dochters worden abdis van rijke en in- | |
| |
vloedrijke stiften en kloosters.
Zo is Wynant, heer van Wijnandsrade, proost van het machtige St. Servaeskapittel in Maastricht. En Damianus, rijksgraaf van Hoensbroek, wordt in 1775 op voordracht van keizerin Maria Theresia tot bisschop van Roermond benoemd. Samen met een broer bewoont hij het machtige kasteel Hillenrath in Swalmen. Iedere dag komt hij met zijn koets, bespannen met zes paarden, naar de Roermondse kathedraal voor de kerkelijke diensten.
De 80-jarige oorlog, officieel geëindigd in 1648, duurde voor de Landen van Overmaas tot het partage-traktaat van 1661, waarbij dit gebied over Holland en Spanje verdeeld werd.
Het Land van Valkenburg wordt dan overwegend Staats en dat heeft de bevolking wel geweten! Zelfs kasteelbewoners hadden gebrek, maar.....:
‘Veel erger was het gesteld met den gewonen landman; de akkers kon hij niet inzaaien; waar dus niet gezaaid werd kon ook niet gemaaid worden. Het vee werd door roofzieke soldaten ontnomen en weggevoerd, zodat den boer niets overblijft dan reuben en wortelen en schraalhans keukenmeester was.’
Huurlegers uit die tijd waren geen gedisciplineerde, vaderlandslievende eenheden. Het was een ratjetoe, geronseld in alle 's heren landen. Deze vrijwilligers moesten zelf voor hun eten en dikwijls zelfs voor hun wapens zorgen. Er is weinig fantasie voor nodig om te beseffen wat dit voor de plattelandsbevolking betekende. Vorderden de legers geld dan deden de dorpsbewoners alles om deze ‘contributie’ bijeen te brengen. Alles was beter dan plundering, brandschatting en verkrachting.
Wijnandsrade onderging de Hollandse ‘zegening met plakaten’ slechts van 1648-1661, toen het dorp Spaans werd. Maar dit betekende evenmin rust en vrede voor de bevolking, die veel kreeg te lijden van ‘coureurs’, vrij opererende soldaten van allerhande legers, die uit waren op buit en vrouwen. De mensen moesten zelf maar zien hoe zich tegen hen te verdedigen.
In de Spaanse en Oostenrijkse suksessie-oorlogen tussen 1702 en 1748 zijn er weer allerhande bezettingstroepen, die behalve levering van graan, vlees, bier en geld ook paarden en karren vorderen voor velerlei transport o.a. ook van ‘officiersvrouwen’. In 1752 komt ons gebied onder Oostenrijk en dan is het keizer Josef II, de ‘keizer-koster’, die processies en kermissen afschaft en kloosters opheft, zoals o.a. het klooster van St. Gerlachus in
| |
| |
Houthem. Ongeregeldheden als gevolg hiervan brengen van 1789-1791 weer veel vreemde troepen in de dorpen.
De geschiedenis van eeuwen laat zien, dat macht en rijkdom verkregen worden over de ruggen van anderen en dat ‘eigendom’ van heren en grootgrondbezitters een erg betrekkelijk begrip is.
Voor de komst van de Fransen in 1794 was het Maasland verdeeld over Staats, Oostenrijks, Pruisisch, Luiks en Guliks souverein gebied.
Er heersten chaotische toestanden door verpaupering, roversbenden en vele grenzen kris-kras door het land. De situatie was rijp voor een grote ommekeer.
Als IJoannes Hendrijckos op 8 maart 1791 geboren wordt, is in Frankrijk de revolutie al begonnen. Het ‘voorspel’ in onze streken treft alweer de plattelandsbevolking met inkwartiering en vordering van Oostenrijkse en geallieerde troepen.
Op 10 nov. 1792 arriveren in Maastricht 120 rijtuigen (de bagage-wagens niet meegeteld) van rijke Franse vluchtelingen. Op 27 november kan men er kanongebulder horen: de Fransen attakeren de Oostenrijkers bij Tongeren. Nu beginnen ook kasteelheren en pastoors onrustig te worden. Veel heren verpachten hun land of doen het voor goed geld van de hand en vertrekken met hun rijkdommen naar elders, vooral naar Duitsland, waar zij hun ‘relaties’ hebben. De pastoors hebben van vluchtende Franse priesters genoeg gehoord en maken hun schuilplaatsen klaar.
Op 8 febr. 1793 komen de eerste Franse soldaten tot Heerlen. Op 6 nov. 1794 valt Maastricht met een bezetting van 1.750 Hollanders en 7.375 Oostenrijkers in handen van de Franse Republiek na een belegering van 42 dagen.
Op 14 nov. 1794 komt het Land van Valkenburg onder het arrondissement Maastricht en op 1 okt. 1795 wordt het nieuwe Departement van de Nedermaas een integraal deel van Frankrijk. De bevolking, die al van alles geweest is, wordt nu dus Frans. Er volgt een systematische verfransing tot 1814, IJoannes Hendrijckos heeft die aan den lijve ervaren.
De Franse revolutie heeft naast ellende ook in velerlei opzicht een weldaad betekend. Maar voor de naamlozen en onmachtigen bracht zij nauwelijks enige verbetering.
| |
| |
De Franse gewelddaden waren velerlei. Zo werd met de oorlogsschattingen niet gespot. Heerlen bijvoorbeeld zou op vier plaatsen in brand gestoken worden, als het niet tijdig aan de levering voldeed. En in 1795 schrijft de rijke rentmeester Wulff van Hoensbroek, die later nog rijker werd door het kopen van gekonfiskeerde landerijen:
‘De executie is begonnen in Hoensbroek en het kost het dorp veel geld. Schout en schepenen van Wijnandsrade zouden gisteren wegens achterstallige contributies gearresteerd zijn. De armoe is groter dan ik kan beschrijven. Wij worden allen arme mensen.’
De konskripsie dwingt jonge mannen in het leger te dienen. De militie-wet van 4 okt. 1798 is allesbehalve populair. Inlijving betekent: ‘naar het slagveld’. Met vijf vliegende vendels maken de Fransen jacht op deserteurs. Werden zij niet gevonden, dan trof hun ouders eksekutie van alle bezit.
Op de konskripsielijsten (in het rijksarchief te Maastricht) staat bij de lichting 1811: Jean Henry Er(r)ens uit Wijnandsrade met trekkingsnummer 117. Het is IJoannes Hendrijckos.
De meeste dienstplichtigen zijn laboureur (arbeider), journalier (dagloner), en domestique (dienstknecht), verder enkele cultivateurs (boeren) en incidenteel een étudiant (student).
Velen worden afgekeurd ‘pour défaut de taille’ (te klein), anderen - de welgestelden - krijgen de aantekening, dat een remplacant voor hen optreedt, terwijl bij enkelen genoteerd wordt, dat zij zich niet gemeld hebben. Op 16 nov. 1807 wijst de prefect alle burgemeesters nog eens op hun plicht streng op te treden tegen weerspannige ‘conscrits’, deserteurs etc. en de wettelijke strafbepalingen streng toe te passen.
De kerkklokken moeten het, zoals in iedere oorlog, ook ontgelden. De klokken spraken als ‘boden van leven en dood’ in die tijd nog sterk tot de verbeelding. De Fransen lieten meestal een klok, de kleine ‘trumpklok’, hangen als middagklok voor de boeren in het veld, als alarmklok bij brand en als vreugdeklok bij een Franse overwinning.
Het schijnt dat in Wijnandsrade de klokken niet geroofd zijn. Pastoor Peters schrijft in 1886, dat de zwaarste en oudste klok uit 1602 nog in de toren hangt. Zij draagt de inskripsie: ‘S. Maria heit ich, Jacob van Venrade gott mich, den levende rope ich, den doode beweine ich. Ao Di XVeCII Mensis Maji.’
| |
| |
Het antiklerikalisme, vooral in de Republikeinse begintijd, met de onderdrukking van geestelijken, de konfiskatie van kerkelijk bezit, het sluiten en misbruiken van kerken en het verbieden van wegkruisen en openbare erediensten werd door de gelovige bevolking verfoeid. Dit leidde elders in het Maasland zelfs tot een soort boerenkrijg, vooral gesteund door de jonkheid en de geestelijkheid van de dorpen. Maar in het veel geplaagde Land van Valkenburg bleef de bevolking vrij passief.
Op 4 nov. 1798 werd een deportatie-dekreet uitgevaardigd: onbeëdigde priesters zouden gedeporteerd worden. Op veel dorpen zonder pastoor kwamen de mensen bijeen om de rozenkrans te bidden; het werd als een soort vervanging van de H. Mis beschouwd. Soms werden schuilkerken ingericht, zoals in de grotten van Valkenburg. In Wijnandsrade werden veel kinderen gedoopt in hoeve de Bongerd.
De bezittingen van kerken, kapittels en kanunniken (die soms een weelderig leven leidden) werden opgeheven. Karrevrachten oude archieven, handschriften en boeken gingen helaas met deze konfiskatie verloren. Bij de beruchte verkoop door Francois Cavelier in 1801 verdween het grootste deel van 30.000 manuskripten en boeken als afval in de papiermolens.
Voordelen van de revolutie waren o.a.: afschaffing van feodale rechten, zoals tienden en herediensten, de code-Napoleon met gelijke rechtsbedeling, een uniforme administratie, een goed politie-apparaat en meer veiligheid, aanleg van bruggen en wegen en de invoering van de burgerlijke stand, kadaster en registratie, zo voortreffelijk, dat zij gehandhaafd bleven. Grootste winst was de scheiding tussen wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. Het sterk gecentraliseerde bestuur bood later echter gelegenheid tot de vorming van nog grotere machten in Europa.
De weerzin tegen het Franse bestuur nam onder Napoleon wat af. In Maastricht werd hij in 1803 enthousiast ontvangen. Op het platteland bleef men onverschillig en tamelijk afzijdig, maar grondbezitters met gekonfiskeerde goederen waren meestal franskiljons.
Na de mislukte winterveldtocht in Rusland, waarbij ook veel jongens uit onze streken omkwamen, en na de slag bij Leipzich in 1813, begon de terugtocht van de Franse legers. In januari
| |
| |
1814 trokken zij ook geleidelijk weg uit het Departement van de Nedermaas, waar de verbondenen (Rusland, Pruisen, Oostenrijk, Zweden en Engeland) oprukten.
De Sittardenaar Opgenhaeffen hield in die dagen een dagboek bij en schreef in 1814 o.m.:
‘13 jan. |
Quamen vele gendarmen en oock 100 man voetvolck van fransche Francosen en sijn vertrocken.’ |
‘14 jan. |
Smiddags tussen 1 en 2 quamen hier de stad ingejaagd 8 cosacken. Sij wierden met het vaendel der jongelingen verwillekomd.’ |
‘22 mei |
Smorgens om zeven uren wierden de dry camers afgeschoten, hierop begonst het te beijeren in de parochieen de paterskereke en in de nonnen kereke; de soldaten begonnen op de Merckt te excerceren, om half tien begon in de parochie-kercke de musiek Misse, waerin de jongelingen, die van de Franschen deserteert waeren, in het geweer compareerden en in de processie neffens den hemel gingen. De Saxische soldaten stonden in twee rijen in het geweer.....’ |
De overgang van het Franse bestuur naar het koninkrijk der Nederlanden ging met grote verwarring gepaard als gevolg van de belangenbotsingen bij de nieuwe machtigen, voorheen bondgenoten tegen Napoleon. Na de slag van Waterloo werden op het kongres van Wenen de grenzen van Europa opnieuw getrokken. Dat feestende kongres staat nog steeds model voor het spel van machtigen met het volk, dat vooral in die tijd in armoede en honger leefde.
Zuid-Limburg bleef ook toen een onzeker vaderland: Duits? Belgisch? Hollands? De mensen wisten het niet meer, maar het kon hen ook weinig schelen. Het Maasland kreeg van koning Willem I de naam Limburg, teruggrijpend op het oude hertogdom rond Limbourg aan de Vesdre. Maastricht werd hoofdstad tot grote teleurstelling van Roermond, eeuwenlang hoofdstad van Gelre. Historisch gezien zou een deling van Limburg niet zó gek zijn. Na het vertrek van de Fransen bleven de bestuurskolleges voorlopig hetzelfde en tot 1823 bleef het Frans de administratie-taal. Het bestuur werd nu vooral bemand door de ‘nieuwe rijken’, waaronder veel kopers van voormalig kerkelijk goed. In Maastricht groeide een liberaal-klerikaal verzet tegen de koning-koop- | |
| |
man Willem I.
Na de Belgische opstand van 1830 bleef Limburg met uitzondering van Maastricht tot 1839 bij België. Daarna voelde het zich een vreemde in het koninkrijk der Nederlanden, ongeveer 3.000 mensen verhuisden naar België. In 1844 was er een afscheidingsbeweging naar België en in 1848 naar Duitsland.
De provincie bleef als afzonderlijk hertogdom nog lid van de Duitse Bond tot 1866. De mensen begrepen er niets meer van, ieder nationaliteitsbesef was hen vreemd. Zij kenden alleen maar vreemde machten boven zich, die met de sterke arm van dragonders, huzaren, gendarmen en marechaussees hun wil oplegden. Het volk berustte zwijgend in zijn lot.
Er waren dorpen die binnen een halve eeuw vijf verschillende souvereinen en nationaliteiten kenden. Iemand uit Roermond zei het ongeveer als volgt: ‘Men werd geboren als Oostenrijker, ging naar school als Fransman, trouwde als Belg en stierf als Hollander.’
Bij het koningsvogelschieten door de schutterij van Hoensbroek op 4 juni 1840 wapperde naast twee oranje-vlaggen ook de Belgische driekleur. Het werd verklikt aan de Hollanders in Heerlen. De marechaussees kwamen eraan te pas, maar de burgemeester liet weten, dat het niet met ‘kwade opinie’ was gebeurd. Het was hem niet eens opgevallen, merkte hij lakoniek op. Het volk had geen weet van koning, vaderland of vlag. Het wist alleen, dat het zaken waren die ellende brachten.
Pas na de eerste wereldoorlog groeide ook in Limburg een zekere verbondenheid met Nederland en het daarmee gepaard gaande ‘nationale’ gevoel. Dit laatste werd mede bevorderd door het zeer ‘Hollandse’ onderwijs, dat geen ruimte liet voor de eigen historie en kultuur. Wellicht hierdoor groeide een merkwaardig Limburgs patriotisme, een soort ressentiment dat op gezette tijden zijn kop opsteekt of een keel opzet.
Van mensen die eeuwenlang zoveel vreemde overheersing moesten meemaken kan moeilijk veel zelfbewuste fierheid verwacht worden. Of die fierheid bij de bezettende volken wèl op z'n plaats is....?
In de tweede helft van de 19e eeuw herhaalt zich in het groot het machtsspel van middeleeuwen en feodale tijd. Het Britse imperium van koningin Victoria, het Duitse keizerrijk van de Hohen- | |
| |
zollern, de Donau-monarchie van de Habsburgers, het Russisch tsarenrijk van de Romanovs, al deze grootmachten bevorderen evenals de kasteelheren van voorheen hun onderlinge familiebanden. Zij verrijken zich onvoorstelbaar uit koloniale gebieden. Zij zorgen voor een hechte band met hun generaals, de sterke arm waarop zij steunen.
Weer wordt de tijd rijp voor oorlog en revolutie. Tsaar- en keizerkronen vallen. Nieuwe machten, nu over werelddelen, komen naar voren. Nieuwe elementen in de machtsstrijd zijn: de klassestrijd en de opkomst van de multinationals. Armoede en machtsstrijd op wereldschaal, overvloed in het rijke westen, hongerdood in de derde wereld.... oud-koloniaal gebied. De geschiedenis herhaalt zich wel, maar nooit precies hetzelfde. Zij blijft wel vergelijkbaar. Enkele machtigen en ontelbare naamlozen, ze zijn er nog steeds.
IJoannes Hendrijckos beleefde de omwenteling en zag, dat voor hem vrijwel alles gelijk bleef of nog slechter werd. Om zijn situatie beter te begrijpen zou ik willen weten hoe hij woonde, waarvan hij leefde, hoe de sociale toestanden waren, het onderwijs, rechtspraak en bestuur. En ook hoe hij geloof en bijgeloof ervaren heeft, geboorte en dood.
|
|