- En al zou ik er zelfs aan denken hem het kwaad te vergelden, dat hij mij heeft aangedaan, ware dat geen rechtvaardigheid?
- De wraak behoort mij, heeft de Heer gezegd. Neen, dierbaar kind, het is geen rechtvaardigheid zich de rechten van God aan te matigen en den zondaar den tijd tot boetvaardigheid, dien God hem misschien schenkt, te ontrooven. Ik zeg het u in naam van dien God, die ook eenmaal uw rechter zal zijn, de wraak behoort u niet toe, en ik herhaal u in naam van uw Zaligmaker: In het geduld zult gij den vrede der ziel vinden! - Zoudt gij ook de woning van uw vijand vernielen, zal daardoor de uwe weer opgebouwd zijn? Zoudt gij ook zijne vrouw en zijne dochter uw degen in het hart stooten, zullen daardoor uwe moeder en uwe zuster tot het leven wederkeeren? Al zoudt gij uw geweten met denzelfden last beladen, die thans dat van De Melfort bezwaart, zult gij u daardoor verlicht gevoelen?
- Eerwaarde vader, onderbrak hem Berenger, gij, een man van den vrede, gij kunt mij onmogelijk begrijpen.
- Mijn zoon, alvorens monnik te worden, was ik een krijgsman zooals gij. Voor de kap heb ik het harnas en den degenriem gedragen. Ik heb den prikkel van alle wereldsche driften gevoeld. Ik spreek u dus als een man, die de eer en roem der wereld kent. Indien uwe verblinde oogen iets grootsch zien in den dorst naar wraak, weet, dat de vergiffenis, die zegeviert, niet over een aan onze voeten liggenden vijand, doch over de trotsche driften van ons hart, veel grootscher en edelmoediger is.
- Vader, gij begrijpt my volstrekt niet, laat mij met rust.
- Mijn zoon, mijn dierbare broeder, ik zal u niet