| |
| |
| |
Hoofdstuk VI.
In den nacht, die voor de bijeenkomst bepaald was, bevonden de voornaamste bewoners der streek zich op de aangeduide plaats. Er zijn naturen, voorbestemd om te gebieden; Margaretha bewees het. De vergadering had plaats onder de beschutting van het dicht gebladerte; zonder aarzeling, zonder de minste vrees plaatste Margaretha zich in het midden van den kring en hield met heldere, vaste stem de volgende toespraak:
‘Vendeeërs, zijt gij uw wettige koningen vergeten of niet? Zijt gij laf genoeg om het hoofd te buigen onder het juk van een overweldiger, die u uw kinderen ontneemt? Ik antwoord voor u allen, neen Is er iemand, die mij durft tegenspreken? Gij zwijgt, dus gij stemt toe.
‘Ik weet niet, wat wij voor het overige van Frankrijk zijn, maar ik weet, dat onze vaderen de Republiek in gevaar brachten. Bestuurt de Republiek Frankrijk? Neen, een enkel man, onverzadelijk van heerschzucht, die om haar te voldoen onze kinderen tot het laatste opeischt. Onze kinderen, die aan ons behooren, aan ons, die ze opvoedden. Uit moederlijke bezorgdheid voor de mijnen, ziet gij mij hier, alle Vendéesche moeders vertegenwoordigend. Wilt gij uw kinderen zonder slag of stoot aan den dwingeland overgeven als lafaards, of ze, als
| |
| |
mannen, verdedigen? Het oogenblik is gekomen, laat uw besluit hooren.’
‘Ik, Vendéesche moeder, verklaar hier ten aanhoore van u allen, dat ik ze niet afsta; kiest tusschen de gehoorzaamheid der slaven of het heilige en edele verzet der vrije mannen. Tot de vreesachtigen zal ik zeggen: ‘Gaat sterven op een slagveld, duizenden anderen zijn er reeds omgekomen; tot de mannen van moed zal ik zeggen: ‘Verdedigt uw wettige koningen, verdedigt uw onafhankelijkheid, weest mannen, als uw vaders, opdat men niet van u zal kunnen zeggen: “Het zijn ontaarde zonen.” De aanvoerders ontbreken u. Wie was Stofflet? Een jachtopziener. Wie was Cathelineau? Een rijtuigmaker. Wie was George Cadoudal? De zoon van een molenaar. Werden zij geen groote generaals? Wij hebben geen behoefte aan geleerde aanvoerders. Vendeërs, wij zouden lafaards zijn, den naam van mannen onwaardig, indien wij onze zonen afstonden als slachtvee ter verdediging van den overweldiger.’
Hier werd Margaretha onderbroken door luide goedkeurende kreten en teekenen van bijval. Daarop ging zij verder:
‘Kan een volk onderworpen worden, kan de godsdienst met voeten worden getreden, als het zulks niet toelaat? Uit den grond mijns harten antwoord ik: Neen! Wat maakt de macht der overweldigers uit? Het leger. Waaruit bestaat het leger? Uit de kinderen des volks. Wie wendt ze tegen ons? De ijzeren macht der discipline. Welnu, laat ons ook zorgen voor een discipline, gegrond op de natuur en de rede, ter verdediging onzer rechten. Laat ons onze kinderen aan den dwingeland weigeren, laat ons de bloedige veldslagen en schermutselingen
| |
| |
vermijden, maar ons nimmer aan den wil des tyrans onderwerpen. In de Vendée kunnen wij gansche legers tarten. Dat onze kinderen, die door de overmacht gedwongen in de legers der overweldigers moeten dienen, bij hun vertrek zweren in onze gelederen over te loopen en met ons te strijden voor den godsdienst en onze wettige koningen. Laat ons de Vendée op de been brengen en het zal nog de groote en vreeselijke Vendée van het verleden zijn; daarom heb ik u verzocht, hier te komen.’
Onbeschrijfelijk was de geestdrift, door dit opwekkend woord veroorzaakt. Allen riepen: ‘Margaretha Achard, zeg ons, hoe gij u die organisatie hebt voorgesteld.’
Na te hebben nagedacht, antwoordde zij:
‘Het land is verdeeld in parochiën, in cantons: stelt een aanvoerder aan voor elke parochie, voor elk canton.’
‘Maar,’ riep een stem, ‘als er een verrader onder ons is, zullen de gendarmes ons zonder slag of stoot overmeesteren.’
‘Hebt gij geen geweer, geen pistool, geen dolk om de verraders te dooden,’ antwoordde Margaretha met fiere houding. ‘Kent gij er onder u en zoudt gij hen niet kennen, die gij in uw gelederen aanneemt? Dood aan de verraders, riep zij geestdriftig uit, schande aan de lafaards en glorie aan de echte Vendeërs. Kiest nu uwe aanvoerders, maar overweegt uw keuze.’
‘Benoem gij ze, Margaretha,’ riep men als één man.
‘Neen,’ antwoordde zij, ‘een vrouw neemt de plaats van een man niet in. U komt het recht toe ze te benoemen.’
Na eenige beraadslagingen werden de aanvoerders der parochies en der cantons benoemd. Hoe jong Lodewijk ook was, met algemeene stemmen werd hij tot aanvoerder
| |
| |
van zijn canton aangesteld. Afgevaardigden werden naar de aangrenzende parochiën gezonden om ze tot den krijg te bewegen. Alle mannen, die in staat waren de wapens te dragen, gehoorzaamden aan den oproep en zouden zelfs voor kruit en lood zorgen. Voor het einde der volgende week waren allen gereed en men wachtte slechts op het sein tot een algemeenen opstand. Men had niet zonder grond, voor verraders gevreesd; twee dagen daarna, op een Donderdag, bij het vallen van den nacht omsingelden de gendarmes de hoeve der Achards, voerden de dappere Margaretha en haar oudsten zoon mede, den ouden Achard en zijn dochter lieten zij, als onschadelijk achter. Hun beide gevangenen voerden zij naar de kazerne, waar zij nauwkeurig werden bewaakt.
Hendrik, die zich buiten bevond, vernam de gevangenneming zijner moeder en die zijns broeders, toen hij thuis kwam en besloot ze te bevrijden. Na zijn vader die radeloos was, aan zijn zuster en de buren te hebben aanbevolen, doorliep hij gedurende den nacht zooveel bewoonde plaatsen, als hij kon en viel tegen den morgen in slaap in een klein houten tentje, zooals men er hier en daar in de velden aantreft, om tot schuilplaats te dienen bij ongunstig weder,
Zijn hond ging aan zijn voeten liggen en onder de hoede van dezen trouwen schildwacht met scherp gehoor, meende hij zich veilig. Hij kon zich gerust op het dier verlaten. Zijn nachtelijke tocht was aan de gendarmen medegedeeld en zij zaten hem op de hielen. Ontwaakt door het gesnuffel van het verstandige dier, sprong Hendrik op en luisterde; de dag brak reeds aan, maar een dikke mist belette het uitzicht. In de stilte hoorde hij gerucht op den akker, die zich langs een voetpad uitstrekte. Hij
| |
| |
verstond de woorden niet, maar een der stemmen deed hem met zekerheid vaststellen, dat de verraders hem de gendarmes op de hielen hadden gezonden. Al kon hij het gesprek niet volgen, duidelijk hoorde hij aan het accent, dat de spreker een der niet vertrouwbare Vendeërs was. Hij ging op den buik aan dien kant van het tentje liggen, waar hij het uitzicht op het voetpad had.
De woorden werden duidelijker verstaanbaar. ‘Hij kan den zoom van het moeras nog niet bereikt hebben,’ drong tot zijn oor door; ‘ik ga heen, gij kunt niet verdwalen.’
‘Ha,’ zei Lodewijk bij zich zelven: ‘ik had gelijk, de zoon van Gillis Alard verraadt zijn broederen; hij was ook op de vergadering in het dal.’
Hij beduidde zijn hond, dat hij niet mocht blaffen (dit had hij hem op de jacht reeds geleerd). Van struik tot struik voortsluipend, wist hij het voetpad te bereiken en volgde het, voorafgegaan door zijn hond. Een half uur verliep, zonder dat de hond teekenen van onrust gaf. Eindelijk kwam hij op Hendrik aanschieten, terwijl hij met den staart kwispelde. Hendrik begreep zeer goed, wat dit beteekende. Onmiddellijk verborg hij zich in het struikgewas, nam zijn geweer in de hand en wachtte de komende dingen af, gereed tot verweer.
Een enkel persoon volgde met snellen pas het voetpad Spoedig bevond hij zich tegenover de plek, waar Hendrik zich verborgen had. Het was Gillis Alard.
Met één sprong stond Hendrik voor hem, met het geweer in den arm. ‘Sta, of gij zijt een man des doods, Gillis Alard.’
De moed is niet de deugd des verraders. Gillis begon over al zijn leden te beven. ‘Waar vandaan komt gij?’ vroeg Hendrik hem.
| |
| |
‘Ik kom de lieden waarschuwen, dat de gendarmes de omstreken doorsnuffelen,’
‘Leugenaar!’ beet Hendrik hem toe, ‘gij voerdet ze hierheen, om mij gevangen te doen nemen; een uur geleden hoorde ik u allen. Op de knieën, beveel uw ziel aan God, en heb berouw over uw euveldaad.’
‘Ach, Hendrik Achard, zoudt gij een weerloos man kunnen vermoorden? Deze misdaad zult gij niet begaan.’
‘Ellendige verrader, hebt gij mijn moeder en broeder niet doen gevangen nemen; verraadt gij uw landgenooten niet; wie leidde de gendarmen hierheen? Op de knieën, vraag vergiffenis aan God!’
Gillis Alard was sterk en lenig; met één sprong bevond hij zich in het struikgewas en trachtte zich in veiligheid te stellen. De hond begreep den blik zijns meesters en rende als een pijl uit den boog den vluchteling na. Spoedig had hij hem bereikt, en zijn woedend geblaf duidde een worsteling aan. Hendrik snelde toe, maar op hetzelfde oogenblik hoorde hij een kreet achter zich. Hij wendde zich om; de gendarmes waren op zijn hielen. De partij was te ongelijk. Geen oogenblik was te verliezen. Hendrik vluchtte in het struikgewas en liet den verrader aan zijn lot over. Twee geweerschoten knalden, doch deerden Hendrik niet, die spoedig in veiligheid was. Echter was hij bang, dat zijn hond zijn spoor zou volgen en dus den gendarmen tot gids zou dienen. De geweerschoten hadden hem echter zôó verschrokken, dat hij niet voor den dag kwam.
De gevangenneming van Margaretha en haar zoon Lodewijk bracht alle buren op de been. Zij kwamen bijeen en hoorden de geweerschoten. ‘Zij hebben den jongen Achard gedood,’ zeiden zij; ‘te wapen! Wij zullen hem wreken.’
| |
| |
Tegen acht uur 's morgens waren meer dan vijftig man bijeen; Hendrik had zich bij hen gevoegd, en de mededeeling van hetgeen de zoon van Alard hun bezorgd had, maakte hen woedend.
‘Wij zullen hem hangen,’ riepen zij; ‘die verrader heeft onzen aanvoerder en zijn moeder gevangen doen nemen.’ En aangezet door het verlangen naar wraak, trokken zij naar de stad.
De gendarmes waren op hun hoede, maar zulk een verwoeden en plotselingen aanval hadden zij niet verwacht. Eenige schoten werden gelost en ondanks hun kracht-dadigen tegenstand, 't waren allen oude krijgers van beproefden moed, werden de deuren opengeloopen; de Vendeërs stormden de kazerne binnen, doodden of wondden de verdedigers en gaven Lodewijk en zijn moeder de vrijheid terug, onder het aanheffen van vroolijk gejuich. Lodewijk nam toen het bevel weder op zich en herstelde de orde.
Gilles Alard, die zich in de kazerne bevond, toen zij werd aangevallen, vluchtte in den tuin, sprong over de haag en nam de wijk in het veld. De schrik gaf hem vleugelen; weinige uren later bereikte hij het naburige dorp. Behalve een brigade gendarmes lag daar een halve compagnie linie-soldaten en 25 à 30 ruiters. Op het bericht van den verrader renden de ruiters naar de stad, terwijl het overige van de gewapende macht de inwoners belette barricaden tot hun verdediging op te werpen. De tegenwoordigheid van geest van Margaretha redde de Vendeërs van een bloedige nederlaag. Terwijl Lodewijk de orde herstelde, had zij op de wegen, die naar twee naburige dorpen leidden, verkenners gezonden.
Een hunner onderscheidde van den top eens heuvels de ruiters, die op de stad aansnelden; zij moesten een
| |
| |
grooten omweg maken, om het moeras te vermijden; hij had dus al den tijd om naar de stad terug te keeren en de zijnen te waarschuwen. Lodewijk beval onmiddellijk terug te trekken naar plaatsen, die voor de ruiters ontoegankelijk waren; wapens, krijgsvoorraad en goederen van allerlei aard werden uit de kazerne medegevoerd. Een kwartuur na hun aftocht vlogen de ruiters met de sabel in de hand de stad binnen. In de kazerne vonden zij slechts twee dooden en vele gewonden.
‘Waar zijn de roovers?’ vroegen zij aan de eerste bewoners, die zich vertoonden.
Deze antwoordden, dat het hun onbekend was; de aanval was onverwacht geweest en de vlucht overijld. Een kind wees hun de richting, die de Vendeéërs waren ingeslagen en de ruiters renden in de aangeduide richting voort. De aanvoerder had aanstonds begrepen, dat de inwoners geen deel hadden genomen aan het gebeurde; bovendien zou het voetvolk, dat in aantocht was, zich spoedig van de stad meester maken.
Maar de streek was door de moerassen en bosschen zoo lastig voor ruiters, dat zij spoedig het onmogelijke eener vervolging inzagen. Toen zij den teugel wendden, trokken eenige soldaten de stad binnen, waarop de inwoners met angstig kloppend hart zich in hun woningen opsloten.
Wat zou er nu gebeuren? De maire, door het keizerlijk bewind aangesteld, begaf zich naar de officieren en legde hun den staat van zaken bloot.
‘Wij zullen den geest van verzet smoren, mijnheer de Maire,’ zeiden de officieren, ‘maar wees op uw hoede en zorg, dat wij goed ingelicht worden.’
‘Ik twijfel er niet aan,’ antwoordde de Magistraat, ‘of
| |
| |
de opstand zal spoedig verloopen, nu de krijgskans zich weder ten gunste van zijne Keizerlijke Majesteit keert’
Men deed overal onder de tonen der muziek de overwinning van Napoleon bekend maken, zelfs op de dorpen werd zij door de troepen rondgebazuind en de maire verkreeg met moeite de volmacht een volledige amnestie te schenken behalve aan de hoofden der opstandelingen.
Deze amnestie kwam ook Lodewijk ter oore; zijn eerste gedachte was zijn manschappen weg te zenden en zich op veilige plaatsen te verbergen; hij meende alzoo het vergieten van bloed te voorkomen en de rust te doen wederkeeren, nu hij daartoe door overmacht gedwongen was. Maar dit was niet naar den zin van moeder Margaretha; zij bracht hem onder het oog, dat men weinig kon vertrouwen op beloften, onder zulke omstandigheden gedaan.
‘Mijn zoon,’ voegde zij er bij, ‘gij hebt de wapens in de hand, leg ze niet neder. Gij zijt sterk, maak u niet zwak. Het land is met ons, laat ons toonen, dat wij aan onzen geboortegrond gehecht zijn. In onzen toestand moeten wij onderhandelen en ons heil niet zoeken in een schandelijke amnestie. Hier,’ zei ze, terwijl zij de hand op haar hart legde, ‘zetelt een onbeperkt vertrouwen op God, onze zaak is rechtvaardig. Hij zal ons beschermen. Ja, Lodewijk, Hij zal ons beschermen. Van nacht zag ik in mijn droom den overweldiger, hij was van het paard gevallen in een bloederig slijk. Hecht geen geloof aan de tijdingen, die zijn aanhangers verspreiden, maar geloof aan de waarschuwingen des Hemels.’
Deze vurige taal behaagde den eenvoudigen lieden, die getrouw waren aan de overleveringen hunner vaderen. Zij geraakten in geestdrift. Wel verre van er zelfs één
| |
| |
oogenblik aan te denken uit elkander te gaan, zwoeren de Vendeërs liever te sterven dan de wapens neer te leggen en zich te onderwerpen.
Op aanraden van Margaretha, verspreidde men overal de tijding, dat de geruchten omtrent de zegepralen van Napoleon valsch waren, dat hij integendeel in een bloedigen en beslissenden slag geheel verslagen was.
De droom van Margaretha had plaats gehad zes dagen voor de nederlaag bij Waterloo, en de tijding, die zij deed verspreiden, was in zooverre valsch, dat zij te vroeg kwam.
|
|