| |
| |
| |
Hoofdstuk V.
Sedert de gebeurtenissen, die wij verhaalden, had de familie Achard een vreedzaam bestaan geleid. Het huiselijk geluk, dat zij samen smaakten, deed hen in hun eenvoudigen kring tevreden zijn.
Vader Achard scheen verjongd, soms veroorloofde hij zich eenige schertsende woorden, hetgeen de familie zeer verbaasde. Allen kenden hun vader, als zeer spaarzaam met woorden. Moeder Achard scheen zich minder geneigd te gevoelen, haar gezag te doen gelden; de jonge Maria gehoorzaamde des te liever aan haar bevelen, nu deze in den vorm van welwillenden raad werden gegeven. Wat Hendrik aangaat, zijn vuur voor de jacht had hij behouden tot groot nadeel van het wild, dat in Vendée zeer talrijk was. Lodewijk, die ernstiger was dan de meeste knapen van zijn leeftijd, besteedde zijn vrije uren om te studeeren, waarnemingen en landbouwkundige proeven te doen. Steeds meer en meer voorliefde gevoelde hij voor zijn landwerk in Gods vrije natuur.
Welvaart heerschte in het gezin en de algemeene achting was zijn deel. Verscheidene huwelijksvoorstellen werden Lodewijk gedaan, maar hij sloeg ze alle af. De loting bestond nog en Lodewijk had zijn een-en-twintigste jaar nog niet bereikt. In dit land, geheel van verkeersmiddelen verstoken, duurde het zeer lang, eer de ge- | |
| |
beurtenissen in het overige deel van Frankrijk de eenvoudige bevolking bereikten. Dagbladen las men er niet.
Lodewijk had zich eenige verhandelingen over land- en tuinbouw aangeschaft en werd meer en meer bedreven in zijn vak, hetgeen de opbrengst der hoeve aanmerkelijk verhoogde.
Op zekeren Zondag had vader Achard na de Vespers zijn akkers eens bezocht; het winterkoren en de overige granen beloofden een rijken oogst; hij wreef zich in de handen en zei vroolijk. ‘De goede God bereidt ons een rijk jaar.’ Met stralend gelaat overschreed hij den drempel zijner woning. Hij ontmoette daar, Imbert, den veehandelaar, die met Lodewijk sprak en zeer opgewonden was, terwijl Lodewijk oplettend, maar met ongerust en treurig gelaat, naar hem luisterde.
Imbert ging op vader Achard toe, die hem vroeg, hoe het met den handel ging en er zonder het antwoord af te wachten, bijvoegde: ‘Wij zullen een goed jaar hebben, Imbert, 't staat er prachtig bij.’
‘Een treurig jaar,’ zei Imbert, hoofdschuddend. ‘Een treurig jaar, Achard!’
‘Waarom,’ zei deze, ‘staat het er overal niet zoo gunstig voor als hier?’
‘Daarover spreek ik niet, vader. Ja, de oogst zal wel voorspoedig zijn, maar ik bedoel een anderen oogst, een oogst van jonge mannen, Napoleon is in Frankrijk geland.
Dat was Grieksch voor den eenvoudigen huisvader. Hij beschouwde Imbert met verbaasden blik, terwijl Lodewijk tot hem zei: ‘Het geldt den man, die bijna geheel Frankrijk ontvolkt heeft en als een verwoestende orkaan geheel Europa teisterde.
‘Gij weet, dat de Verbondenen hem verjaagd en onze
| |
| |
vroegere koningen op den troon hersteld hadden. Welnu, Imbert verhaalde mij zoo even, dat hij teruggekeerd is om de Bourbons te verjagen en dat alle jongelingen van achttien jaren zullen opgeroepen worden.’ Deze laatste woorden begreep de brave man en tot groote verbazing van Imbert en zijn zoon, riep hij uit:
‘Wij moeten vertrekken, Lodewijk; Hendrik moet ook mee. Ook ik zal mede optrekken, als 't noodig is. Laat ons dien geesel van Frankrijk terugdrijven! Margaretha haal mijn muts, mijn vork en mijn laarzen.’
Door het ongewone rumoer ontsteld, kwam Margaretha toeloopen, meenende, dat haar goede man zijn verstand verloren had, maar zoodra Lodewijk haar het groote nieuws had medegedeeld, ontstak de Vendéesche vrouw in heiliger vuur dan daar man.
‘Ach,’ riep zij, ‘komt dat monster terug om opnieuw kinderen aan hun moeders te ontnemen, om zich opnieuw de kroon op het hoofd te plaatsen? Hij zal nog eenmaal zuigelingen opeischen, daarna de jonge meisjes, misschien zelfs onze grijzen van dagen. Te wapen; Lodewijk Hendrik te wapen, vader, gij hebt meer hart, dan ik ooit had gedacht. Kom omhels mij.’
Deze woorden uitte de vrouw met een geestdrift, die allen verbaasde.
‘Moeder,’ zei Lodewijk, ‘zuigelingen zal hij niet opeischen. Aan de ouders zal hij de zorg laten ze te voeden en op te kweeken, tot den tijd waarop zij de wapens kunnen dragen, om op het slagveld gewond te worden. Maar Frankrijk zal het niet dulden.’
‘Neen,’ zei Imbert met vuur, ‘en weldra zullen wij vernemen, dat hij gevangen genomen en doodgeschoten is. Maar wij moeten geen tijd verliezen, de getrouwe
| |
| |
Vendéers moeten zich tot den tegenstand voorbereiden. Ik ga de Vendée doorkruisen, Lodewijk is trouw en krachtig, laat hij zijn vrienden, zijn kennissen opwekken, laat hij allen te wapen roepen, onder den kreet: ‘Leven de Bourbons.’
In het vuur van het gesprek had men niet bemerkt, dat de oude man het vertrek verlaten had. Weldra zag men hem van kop tot teen uitgerust, terugkomen: zijn vork had hij tegen een zeis verwisseld. Onder zijn grooten hoed droeg hij een wollen muts, en een haneveer prijkte uitdagend op zijn hoofddeksel; Marie had dit sierraad er bijgevoegd.
Een glimlach plooide aller lippen.
‘Vriend Achard,’ zei Imbert, ‘het is nog geen tijd ten strijde te trekken, maar het is tijd, zich er toe voor te bereiden, als de dwingeland niet door ons getrouw leger vernietigd is; onze troepen trekken tegen hem op.’
Imbert had een voorspellenden geest, al kwam zijn voorzegging anders uit, dan hij zich had voorgesteld. Hij wist waarschijnlijk niet, dat de krijgstucht menschen in bezielde machines verandert, zonder onderzoek, zonder aarzeling aan de bevelen hunner opperhoofden gehoorzamend. Ook begreep de eerlijke Vendeër niet, dat velen op hoop, dat de krijgskans zich niet tegen Napoleon zou keeren, tot hem zouden overloopen en hun plicht verzaken. Hij beschouwde den Corsicaan als voor altijd verloren. Dat hij zich bedroog, zou hij ondervinden.
Na een lang onderhoud, dat kalmer werd, nam Imbert afscheid van de familie Achard met de belofte de zekerste nieuwstijdingen aan hen te zullen mededeelen. Zijn laatste woorden hadden Achard zóó gerust gesteld, dat de goede man zijn gewone kleeding aantrok, de zeis opborg en
| |
| |
aan Marie de haneveer teruggaf, die zijn hoed versierde. Moeder dischte het eten op, en voor de eerste maal sprak men over over politieke en staatkundige verwikkelingen. Met een gerust hart begaf men zich ter ruste; Napoleon's val was immers onvermijdelijk.
Lodewijk deelde de verwachtingen zijner verwanten niet geheel en al: hij herinnerde zich de gehechtheid der krijgslieden aan hun keizer en meende, dat het leger zich ten gunste van den Corsicaan zou verklaren. De nieuwe koning had de gunst van het leger nog niet kunnen verwerven, daartoe had hem de gelegenheid ontbroken. Met angstige bezorgdheid zag men naar tijdingen uit, niet alleen in het gezin van vader Achard, maar in het gansche land. Eenige dagen verspreidde zich als een loopend vuurtje het gerucht door de Vendée, dat Napoleon door de getrouwe strijders voor de Bourbons volkomen verslagen was en naar Parijs gevoerd om zijn vonnis te vernemen. De klokken luidden, vreugdevuren kleurden de lucht rood; men hield elkander staande om het heugelijk nieuws te bespreken, men drukte elkaar de hand, wenschte elkaar geluk.
Het laatste vreugdevuur brandde nog, toen een nieuwstijding de onrust in de gemoederen weder opwekte; de legerhoofden hadden hun plicht verzaakt en waren tot Napoleon overgeloopen. De schrik was zoo groot, dat een dag alle arbeid stilstond, en men met spanning het nieuws verbeidde, dat deze ongelukstijding valsch was.
Vader Achard bracht den dag door zonder een woord te zeggen. Moeder sprak met Lodewijk; zij kwam op een goeden inval. Zij haalde een zakje met geld uit haar voorschoot, en gaf haar zoon een handvol zesfrancstukken, zeggende: ‘Ga naar de stad, koop lood en kruit, zooveel
| |
| |
gij maar kunt. De wapensmid Gauvier heeft nog wel geweren, koop ze, doch laat ze hem uitstekend in orde brengen. Roep hen onder uw vrienden en kennissen op, die zich onderscheiden door hun wilskracht en hun toewijding aan onze koningen. Bepaal de bijeenkomst zoo spoedig mogelijk, want er zal veel te doen vallen.’
Terwijl Lodewijk haar bevelen uitvoerde, ging Margaretha haar man uit zijn verdooving wekken.
‘Vooruit, Jérôme,’ zei ze, ‘het oogenblik van handelen is aangebroken. Ga met Hendrik naar den zolder, schep onze granen en groenten in zakken. Ik zal ons linnen inpakken; wat wij door harden arbeid en spaarzaamheid verworven hebben moet niet in handen der overweldigers vallen.’
Zij herinnerde zich de verhalen der oude Vendeërs en de strooptochten, verwoestingen en brandstichtingen van den grooten Vendéeschen opstand, en twijfelde er niet aan, of dezelfde rampen zouden weder over de hoofden der bewoners komen, Diepe kuilen werden in de stallen gegraven, op het eerste alarm zou men alles er in verstoppen en met stroo, hooi en takkenbossen aan de blikken der indringers onttrekken. Moeder Achard scheen aan alles te denken. In dien tusschentijd verscheen Imbert weder op de hoeve,
‘Onze zaak is verloren,’ zei hij verslagen, ‘geen weerstand is meer mogelijk, de overweldiger is Parijs binnengetrokken, alle regeeringslichamen hebben zich weder aan hem onderworpen; zij, die eenige dagen vroeger trouw zwoeren aan de Bourbons.’
Nieuwe lichtingen zouden noodzakelijk zijn, want de verbondenen zouden terugkomen; Europa kon niet rustig zijn, zoolang de man, die het zoolang beroerde, op den troon van Frankrijk zetelde.
| |
| |
‘Nieuwe lichtingen,’ zei vader Achard, wanhopig. ‘Ach, Imbert, alles is verloren!’ En hij verviel in zijn vorig gepeins.
Moeder Achard leunde met de ellebogen op de tafel, haar voorhoofd rustte in haar handen. De krachtige vrouw weende. Zij beweende den ondergang van de koninklijke familie, waarvoor hare verwanten waren gestorven en het lot, dat haar zoon bedreigde.
In weinig tijds was het Keizerrijk hersteld en de brigades gendarmen verwisselden met uitbundige blijdschap de witte cocardes voor de driekleurige en traden driester op dan onder het bezweken bestuur.
Des Zondags na het terugkeeren uit de H. Mis, scheen de oude Achard vlagen van verstandsverbijstering te vertoonen, hij had de driekleurige vlag op den klokketoren zien wapperen. Margaretha was meer bekommerd dan gewoonlijk. Moest haar man van hare zijde worden weggenomen door krankzinnigheid en haar zoon door de loting ver van haar gevoerd worden?
Eenigszins van hun schrik bekomen, kwamen de Vendeeërs op verborgen plaatsen bijeen. Zonder te voorzien, dat de Verbondenen zouden terugkeeren om den eenigen man, dien zij hun vijand noemden, te verjagen van den troon hunner koningen, dachten de dappere landlieden geen enkel oogenblik aan onderwerping, hetzij uit haat tegen het Keizerrijk, hetzij uit vurigen geestdrift voor hunnen koning en de Bourbons. Zij peinsden opkracht-dadigen weerstand, maar het ontbrak hun aan aanvoerders. De schrik, die zich van de Koningsgezinden had meester gemaakt, deed velen nog aarzelen, die hun verzet zouden kunnen leiden. Een vrouw, de moeder van Lodewijk, de dochter van den Vendeeër Archau, die onder de kogels
| |
| |
der blauwen gevallen was, was de ziel van den opstand. In zulk een krachtige natuur moet de verslagenheid spoedig wijken en plaats maken voor mannenmoed.
‘Ga,’ zei zij tot haar oudsten zoon, ‘ga uw vrienden en kennissen opzoeken, allen, die Vendeeër in hun hart zijn, en zeg hun, dat de dochter van den aanvoerder Archau, de vrouw van vader Achard, hen den nacht van Vrijdag op Zaterdag in het dal des Combes wacht. Margaretha had een plan gevormd, dat zij met bewonderens-waardigen ijver trachtte te volvoeren. Dit plan zou geheel Vendée op de been gebracht hebben als de bloedige slag bij Waterloo het niet nutteloos had gemaakt. Deze Vendéesche beweging nam in het geheim grootere afmetingen aan, zonder dat men er in het overige deel van Frankrijk de aandacht aan schonk. De groote gebeurtenissen, die den val der Bourbons bewerkten en vergezelden, namen de aandacht al te zeer in beslag.
|
|