| |
| |
| |
Den doorluchtighen Heere, Heer Christoffel van Schijdlovietz Palsgrave ende Capiteyn van Craconien, Cancelier des Conincx van Polen: Erasmus van Rotterdam Saluyt.
Met so vele ende groote catijvicheden is des menschen leven besmet (o man niet alleen met ydele titulen verciert) dat Homerus ghelijckende onse natuere by alle geslachten der gedieren, gesproken heeft, datter geen catijviger dier en is dan de mensche. Silenus heeft gheoordeelt, dat het beste is niet geboren te worden, oft seer geringe wederom vernielt te worden. Plinius heeft ghemeynt dat den mensche geen meerder ghifte van Gode gegheven en is, dan de kortheyt des levens, ende dat daerentusschen eenen yegelick macht gegeven is zijn leven te vercorten, waert dat hem also goet dochte. Pythagoras, wiens ziele somtijts (gelijc Lucianus versiert) veranderende haer woonhuys, ghedoolt ende gewandelt heeft door alle lichamen van mans ende vrouwen, vogelen ende andere gedierten, belijt datse veel genoechelicker geleeft heeft doen sy maer en was eenen vorsch, dan doense een Coninc was. Al zijn maer dese fabulen ongeloovelic, sy en souden nochtans niet verre buyten de waerheyt zijn, hadde ons de hemelsche Philosopus niet bethoont, dat de eewige salicheyt bereyt is den genen die het begin ende het einde van alle haerder salicheyt hem zijn toeschrijvende ende in hem stellende. Alsulcke hoope heeft so grooten cracht, datse inde aldermeeste tegenspoeden behout ende beschermt de vlijticheyt des herten dat het in hemselven gerust ende te vreden is: principalijc als daer en boven tegenwoordich is den wonderlicken ende verborgen pant oft godspenninc, die alle bitterheyt daer dit leven mede belast is verandert in groote soeticheyt. Daer en boven want een mensche (gelijc hy geschapen ende in wesen is van lichaem ende ziele, also ooc gequelt ende beslooten wort met tweederley maniere van tegenspoet) so is ook somtijts ondersocht ende gevraecht van wijse mannen, oft de ongesontheden oft catijvicheden des lichaems meerder zijn dan der zielen, ende hun heeft gedocht dat van de crancheden der zielen veel meerder catijvicheyts is spruytende. Al ist nochtans dat het gemeyn volc vele andere is gevoelende. Want hoe menige zijnder die hen duncken | |
| |
laten dat watersuchtich te zijn niet veel catijviger en is dan gierich te zijne? Maer de selve laten hun duncken dattet saliger is te hebben een welghedaen ende schoon lichaem, dan een herte met alle eerlijcke gheleertheden ende deuchden verciert. Ten is oock geen groot wonder, dat sy contrarie orodeelen van tgoet ende tquaet die tlichaem meer dan de ziele ende therte achten. Die ouders, behalven alle ongeluckige accidenten ende gebreken, hebben eertijts getelt drie hondert manieren van siecten, tot de welcke zijn gecomen ende noch dagelijcx comen onbekende ende nieuwe siecten, die tegen der medecijnen conste, gelijck met laghen ende listen oorloge voeren. Maer wie soude connen ghetellen de gebreken ende sieckten der zielen? Maer och oftse alleenlick boven ghetal ende schreven ginghen. Sy gaen te boven, eylacen, sy gaen in vele andere manieren te boven. Ten eersten, verderven sy het alderbeste deel in ons: daer na also de crancheden des lichaems ons maer catijvich en maken, so maken ons de siecten der zielen ooc quaet ende onsalich overmidts datse van ons selven worden ontboden ende aenghelockt. Nv zijnder ooc sommige crancheden des lichaems daermen geenen weedom oft pijne af en gevoelt, gelijck het wtdroghen. Maer isser doch eenige watersucht oft cortse, die so crachtelick het lichaem quelt als neersticheyt om gelt ende goet by een te schrabben doet: gelijc onmanierlicke minne doet: gelijc jaloursye doet, gelijck haet ende nijt therte is doorknagende? hier en boven zijn de sieckten des lichaems gheneselijck ende helpen somtijts de ghebreken der zielen, maer wt de gebreken der herten zijn ghemeynlijc alle ongesontheden des lichaems spruytende. De siecten des lichaems die behalven de quellinghe oock leelick ende beschamelic zijn, houtmen door de swaerste ende meeste. maer sodanich zijn alderhande gebreken der zielen. Want sy en benemen niet alleen die ruste der herten, maer brengen daer en boven ooc eenen yegelijck in eenen quaden name ende fame. De medecijns en weten geen vreesselicker siecten, dan die den caucken het gevoelen der siecten beneemt. Want een die van het fledercijn gequelt is, die kermt ende roept dat hy catijvich is, ende beveelt datmen den medecijn hale, dese is geneselijcker dan een rasende oft wtsinnich mensche, want deen laet hem duncken dat hy gesont is, ende dandere quest ende schiet den medecijn tot die hem begeert te helpen. Maer also zijn gemeynlic alle siecten der zielen, want hoe yemant siecker is, so veel te min en wil hy niet toelaten de hulpe ende conste der medecijnen. In dese siecten is ooc groote veranderinge ende menichvuldicheyt geleghen. Veel lichtelicker genesen wy de overdaet, oncuysheit, ende andere groote siecten der zielen, dan eerghiericheyt, nijdicheyt, hypocrisie, ende eyghen behagen. Men vinter vele diemen niet na geven en can datse in overspel leven, oft dattet dronckaerts zijn, maer dese | |
| |
hebben in hun selven groot behagen, na desen regule examineren sy alle dinghen. Ist dat hun yemant tegen valt, so soecken sy alderhande maniere hen selven te wreken, bedeckende daerentusschen hun alderbooste ghenegentheden ende onredelicke sinlijckheden met eerlijcke titulen. Behalven welcke gheslacht van menschen geen erger noch ongeneselijcker en is. Het herts dan oordeelt vande lichamelicke siecten. Diesghelijcx en mach geensins geschieden inde siecten der zielen, overmits dat het selve deel des lichaems ongesont is daer wy mede oordeelen moeten. Met wat remedie sout ghy meynen alsulcken mensch te helpen, die den onversadigen dorst der giericheyt noemt voorsichticheyt, oft die zijn nijdicheyt noemt eenen vyerigen brant der eerbaerheyt, oft die de blinde liefde tot hemselven noemt wijsheyt, oft die tghebreck des quaet sprekers bedeckt metten fledercijn verstijft heeft, die is nochtans gesont van oogen ende ooren. Maer alderhande siecten der zielen bederft den geheelen mensche. Ten anderen die vanden steen gequelt wort, die is vri van alle andere siecten. Maer daer en is geenderhande gebrec der zielen, dwelc met hem niet en brengt ontallijcke menichte der boosheden ende ghebreken. Nv ist dan wel een sake datmen alle siecten groot achte, na datse schadelic is om handelen. Vande Pestilentie zijn de oude lieden vry (ist dat wy Plinium gelooven) ooc en vliecht de selve over al niet, maer haren oorspronc genomen hebbende inde landen zuytwaerts vliecht gemeynlic over na de landen westwaerts gelegen. Daer zijn oock siecten die den kinderen niet en genaken, daer isser die de vrouwen sparen, daer isser die de rijcke ende machtige bestooten den gemeynen man voorbi gaende, ghelijcmen seyt dat de siecte Lichene genoemt doet. Daer zijn ooc siecten die alleenlijck in hare tijden, oft in sekere landen straf ende dootlijc zijn. De siecten diemen Elephantiasim ende Gemutsam noemt, alsse gecomen waren in Italien zijn haestelijc gheblust geweest. Over dertich jaren en kendemen in Engelant de sweetende siecte niet, alsulcken plage en sprinckt ooc nauwelijcx over de palen, ende het wterste vanden selven eylande. Dusdanighe plagen hebben haer streken, haer behoorten ende verkiesinghen van persoonen. Maer de ghebreken der herten en sparen noch hoochtijt, noch eenige menschen, noch ouderdom, sy en besluyten haer selven ooc met geen palen, met een ongelooffelicke rassicheyt doorloopense de werelt, sy en wijcken d'een voor den andere niet gelijc de lichamelijcke siecten by behoorten quellijc zijn, als nv de pestilentie als nv de quinantie, als nv den hoest, maer d'een gebrec trect het ander op, geluck den eenen schakele den anderen op haelt, ende sy en wijcken ooc niet haestelic van daerse eens neder geslagen zijn. Oft nv yemant vraechde onder alle siecten des lic- | |
| |
haems welckmen behoorde de overheyt toe te schrijven, nae mijn oordeel salment lichtelijck toe schrijven der sieckten, die door haren onsekeren oorspronck (so menighe jaren lanck door de gheheele wereldt sonder yet daer teghen te doene rasende ende stoorende) al noch gheenen sekeren naem ghevonden en heeft. Sommighe noement de spaensche pocken, dander heetent de fransoysen. Wat peste heeft oyt met sulcker snellicheyt alle landen van Europa, Aphrica, ende Asia, doorloopen? Wat pestilentie plant haer selver dieper inde aderen ende dermen? Welck is vaster aenclevende oft oock gheweldichlicker wederstaende de conste ende neersticheydt der medecijnen? welcke peste vliecht met haestigher besmetheyt tot eenen anderen? oft welcke sieckte heeft oock meer pijnen ende weedoms? T'ghebreck ghenoemt Vitiligo wtghenomen de vuylicheyt der huyt ende vels en doet gheen ander schade ende het is oock wel om ghenesen. De sieckte ghenoemt Lichenes, bedeckt voorwaer met een leelicke rappicheydt, soo wel het aensicht, als het gheheele lichaem, maer sy is sonder eenighe pijne ende perijckel des levens, al ist oock datse onderscheyden is, ten waer dat yemandt den doot daer voor vercoos. Maer de plaghe der pocken, brenght met haer alle tghene dat in andere siecten afgrijselick is, stanck ende vuylicheyt, groote pijne, besmettinghe, perijckel des levens, sware ende seer vuyle cure, ende alsse een luttel tijts ghenesen is, so coemtse dickwils wederom, ghelijck het fledereijn doet. Ten laetsten, waert dat yemandt vraechde, wien onder alle sieckten ende ghebreken der sielen de overhant om te beschadighen toegeschreven wort, ick en soude niet laten desen onghepresen lof te geven der onghesnoerder tongen. Dese peste en coemt niet alleene, sy en is oock niet nieu, want sy omvangt ende besluyt alderhande ghebreken der zielen, daer en is oock noyt gheweest eenighen tijt so voorspoedich ende wel ghemaniert, die over dusdanigen quaet niet gheclaecht en heeft. Maer gelijck sommige cortsen ende pestilentien nemmermeer geheelijc en versterven, nochtans onderwijlen te samen met een groot gedruys wtborrelende zijn veel voorder ende stercker vernielende, recht oft sy de heele verderffenisse des menschelicken geslachts gesworen hadden. Also sien wy nv oock, dat dese onschouwelicke siecte der tonghen door een wonderlijcke besmettinghe de gheheele werelt overvallen heeft, ende datse haer selven verbreydt heeft over alle Princen boven, door de gemeynten huysen, door de scholen vande Theologijns, door alle vergaderingen der religiosen ende monicken door alle collegien van priesteren, door alle rotten ende hoopen van ruyteren, door alle huttekens der lantheden, ende dat met sulcken ghewelt dattet schijnt dat dit ghebreck der tonghen op handen heeft een wterste verderffenisse van alle eerlijcke dis- | |
| |
ciplinen, van alle goede manieren, van gemeyne eendrachticheydt, ende vande auctoriteyt ende macht soo wel vande prelaten der heylighe Kercken als der wereltlijcker Princen. Int beghinsel heeftmen op dese opgaende plaghe gheslapen (vande welcke wy onlancx geseyt hebben) ende men en is noch ter tijt voor de besmettinghe der selver niet seer sorchvuldich, alsmen nochtans den genen die metter lazerije besmet zijn (dwelc voorwaer een minder ende lichter quaedt is) sluydt van alle ghemeynschap der menschen. Maer met een meerder bederffenisse des menschelijcken levens heeftmen tot noch toe met de onghetemperheydt der tonghen door den vingher ghesien ende noch doet. Daer en tusschen wort het quae tdaghelijcx meer ende meer ontsteken blakende ende ongheneselijck. Tis wel waer, daer isser sommighe gheweest, die (ghelijck ongheleerde Medecijnen pleghen te doen) door haer onverstandighe cure anders niet dan dese sieckte verarghert en hebben. Dit soude behooren te wesen der Bisschoppen officie, die de Christelijcke wijsheyt, die de Evangelische leeringhe tsamen met het bedwinghen ende maticheyt haerder sinnen gheleert ende ghevoecht hebben. Hoe vele datmen tot noch toe met branden, onthalsen, ende Kerckeren ghevoordert is, moghen wy aenmercken. Al ist dan dat wy met gheen autoriteyt, gheleertheydt oft wijsheydt begift en zijn, nochtans (de ghemeyne cativicheyt der Christenheyt beweenende) so hebben wy by ghebracht een soodanighe remedie alst in hem selven is, door het welcke al ist dat dit quaet niet gheheelijck en can wtgheroepen worden, soo canment daer door nochtans een luttel versaechten. Ick hebbe verstaen van den seer gheschickten Ian a Lasco, dat in u lieden landen grootelijck de oude oprechticheydt haer woonplaetse heeft, soo dat die maecht Astrea (want ick wil nv op die maniere der Poeten spreken) verlatende het eertrijck, in uwe Landen haer laetste voetstappen schijnt ghelaten te hebben: Dat oock u lant seer floreert in alle warachtige onderwijsingen onder den oprechtigen ende seer cloecken Prelaten Ian van lasco Eertzbisschop, die hemselven in dese bedriegelicke werelt verthoont als een exempel ende spiegel van den over oude Prelaten ende Bisschoppen. Dit gheloove ick so veel te lichtelicker, overmits dat ick inden selven die my dit vertelt, alsulcken sedicheyt van manieren aenmercke, dat ick tot noch toe in niemanden anders diesghelijck ghevonden en hebbe. Ist sake dat dese ghemeyne pestilentie der tonghen uwe lant van Polen noch niet beschadicht ende geraect en heeft, hierom hebbe ick ghedacht met u-lieder gheluck voor middele van desen boecke my oock te verblijden. Maer ist dat ooc derwaerts eenich deel van deser besmettinghe gheroepen is, daer teghen hebben wy een remedie ghesonden, dwelck wy onder de voor- | |
| |
spoedicheyt van uwen naem hebben laten int gemeyne comen. O doorluchtighe man, my heeft daer toe geport de voorseyde Ian a Lasco die geensins af en laet, my (met een sonderlinghe gratie) uwe gaven ende wtnemende deuchden te vertellen, so dat ick selve ontsteken zijnde door de verwonderinge van uwen lof ende prijsinge bedwongen worde eerstmael met u my te verblijden dat ghy sulcx zijt, daer na ooc metten geheelen Rijcke van Polen, dwelc alsulcken dienaer ende Cancelier vercregen heeft. Die my dese dingen heeft innegegeven ende wijs gemaect, voorwaer hy is jonc van jaren, maer rijp van manieren, ende out om raet te gheven. Oock die so scherpen gesichte heeft en can niet faelgeren, noch hy en versieret niet, die dit so stantvastelijc ende met sulcken vyericheit der herten is prijsende. Ist dat ghy u vernedert dusdanigen slechten ende verworpen persoone te rekenen int getal van uwer vrienden, so sal ick my oock verblijden, dat ick alsulcken voorsprake ende vrient gevonden hebbe. Ic en schame my deser eergiericheyt niet. De vrientschappe van sulcke treffelicke mannen, plach ick te houden voor een groot geluck. Als wy soecken de goetjonsticheyt vande Princen ende groote meesters, soo en soecken wy niet alleen ons selven, maer oock den voortganck van alle goede leeringen ende der Godvruchticheyt, welcke hedensdaechs door de oproerige gebeyringen van sommige menschen over al in groot perijckel zijn, ende gheheel nedervallen souden, ten ware datse door de autoriteyt ende neersticheyt van u ende ws gelucke onderhouden werden. Ic waer weert om bespotten, waert saecke dat ic nv sochte hoocheden oft groot goet, die eer lange verhuysen moet ende van hier reysen. Dit zijn al sware packen die den gheenen beswaren die peyst om wt te vliegen, ende nochtans den wtgangere niet en verselschappen. Ist dat wy eenichsins met onse wercken, ist dat sommige goede mannen door onsen raet ende ingeven verwect zijnde, geholpen, ende gevoordert hebben de eerlicke studien ende leeringen oft de Christelicke Godvruchticheyt, sodanighen teyrgelt draghe ick seer gheerne met my. Maer ick houde u veel te langhe van de tonge, inde welcke ic duchte dat uwe wijsheyt op sommige plaetsen wenschen sal een beter ende gevoechelicker ordinantie. Het was een argument van onwtsprekelicker veranderinge (daerentusschen mengende de heylige schriften metter weerlicke) en hebbe ick nauwelicx connen gheschouwen de confusis der redenen, principalijc want ic niet ledich en was te snyceren ende te polijsteren, dwelck ick overhoop te samen geraept hadde. Blijft gesont. Te Basele, den xxiiii. Augusti, int Iaer xv. hondert ende xxv.
|
|