3124 Aan Adolf van der Noot
Bazel, 29 mei 1536
Erasmus van Rotterdam aan een raadslid, allerhartelijkst gegroet
Ieder die goede bedoelingen heeft, is u openlijk heel veel verschuldigd, zeer geachte heer, omdat u in de functie die u bekleedt gedurig grip houdt op de ontwikkelingen.Ga naar voetnoot1. Want de voornaamste taak van een integere rechter is om slechteriken in toom te houden en goedwillenden tegen onrecht van boosdoeners te beschermen. Ik ben u echter ook privé erkentelijk, omdat u even geleden in de zaak van Goclenius gezorgd hebt dat hem recht werd gedaan en daarna met dezelfde vastberadenheid geprobeerd hebt om hem voor apert onrecht te behoeden. Romeinse harpijen bezorgen ons geschillen die van dien aard zijn dat er noch bij de Fransen noch bij de Schotten noch bij ons ook maar enig priesterambt is waarover niet een aantal jaren geprocedeerd moet worden. Ik zou willen dat de Engelsen met de paus tot een vergelijk kwamen. Toch hebben zij al eerder gezorgd dat de Romeinse Curie geen mogelijkheid had om ook maar enig proces tegen hen uit te lokken. Ook als de zaak van Goclenius enigszins aan de zwakke kant zou zijn, zou die man, die met zijn geleerdheid de zeggenschap van de keizer ondersteunt en luister bijzet, het toch verdienen om met steun van de rechter vrijgesproken te worden. Maar nu in dit geval de zaak juridisch heel sterk is, hoe onverdiend is het dat zo'n man uit zijn publieke taak wordt weggehaald voor dit soort verwikkelingen, tot grote schade voor de wetenschap en met aanzienlijk verlies aan gezag dat uw Raad steeds bij de Brabanders heeft doen gelden. Ik hoop dat Goclenius met hulp van goede mensen nu aan zijn rust en zijn studies is toegekomen. En mocht dat nog niet het geval zijn, verzoek ik u een- en andermaal om hem de ondersteuning te blijven geven die u tot nu toe hebt gegeven. Door deze dienstverlening zult u iedereen voor u winnen, die de vrije