De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 20. Brieven 2987-3141
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd3014 Van Piotr Tomicki
| |
[pagina 101]
| |
echt staatsbelang dat deze man nog langer zou genieten van dit leven, maar toch bedacht hij iets om zijn oude dag rustiger door te kunnen brengen: beste Erasmus, wat moeten wij dan doen, en vooral u? Want wij weten dat u uiterst nuttige dingen bijgedragen heeft aan de christelijke wereld, en dat u veel meer zult bijdragen als God u nog meer jaren ongedeerd voor ons bewaart, wat wij hopen en wensen. Het werk veranderen is onmogelijk, maar we hebben wel manieren om het te verlichten: als we de staat nog lang willen dienen, moeten we ook een beetje letten op ons eigen welzijn. Dus ik denk dat ook voor u dit liedje gezongen moet worden dat mijn vrienden elke dag voor mij zingen. Als je iets graag doet moet je zorgen dat je het zo lang mogelijk kunt doen. Het doet u genoegen om door uw geschriften Christus' Kerk en haar belangen vooruit te helpen en om uw gevierde naam door te geven aan toekomstige generaties: als u schrijven aangenaam vindt, moet u zorgen dat u dit ook nog lange tijd kunt blijven doen en de Kerk daarmee nog lang kunt helpen. Iets van dat eeuwige studeren van u en dat harde werken moet u matigen. Ten slotte moet u oppassen dat u niet nog erger dan een moordenaar genoemd kunt worden als de indruk ontstaat dat u door al dat harde werken en die korte nachten als het ware de hand aan uzelf heeft geslagen. Beste Erasmus, wij zijn met elkaar verbonden, niet alleen qua leeftijd maar ook doordat uw lot en het mijne op elkaar lijken. Want mijn lichaam is, evenals het uwe, doorzichtig als glas, gebroken van ouderdom en hard werken, bijna nooit helemaal vrij van beproeving. Maar eens zal Christus omzien naar ons allebei en ons, nadat wij door al die beproevingen gegeseld weer in genade aangenomen zijn, onze goede gezondheid van vroeger teruggeven. We moeten goede moed houden; men zegt immers dat goede moed je flink helpt als je in narigheid zit. Overigens vertrouw ik erop dat u al lang bevrijd bent van alle kwelling. Maar als ik het nog bij het verkeerde eind heb, zullen wij beiden samen - dat lijdt geen twijfel - door deze prachtige en gezonde tijd van het jaar onze vroegere kracht herwinnen Moge Jezus Christus hiervoor zorgen, de bron van ware redding en behoud. Voor de nieuwtjes die u met mij gedeeld heeft, dank ik u hartelijk en ben ik u heel erkentelijk. Ik heb niets nieuws om u te schrijven. Of het moest zijn dat het bij u misschien een nieuwtje is dat de heer Łaski, die door koning Jan in de boeien geworpen was, nu door hem vrijgelaten is. Vanwege de grote inspanningen die hij zich, tot zeer grote schade voor zichzelf, omwille van hem heeft getroost, is hem het stadje Kesmark geschonken en daarboven is hem het vruchtgebruik gegund van een ander stadje, Dobrocen, tot het moment waarop hem vijftienduizend dukaten zullen zijn uitgekeerd; en hij hoeft nu geen belastingen meer te betalen aan koning Jan. | |
[pagina 102]
| |
Er was hoop dat er vrede gesloten werd tussen Ferdinand en Jan, koningen van Hongarije, maar die hoop is alweer de kop ingedrukt, zegt men. Jan verlaat zich op de hulp van de sultan der Turken en heeft er alle vertrouwen in. Velen verbazen zich dat Ferdinand een zo machtige vijand uitdaagt, vooral omdat het gerucht gaat dat zijn broer keizer Karel hem geen bijstand kan komen verlenen vanwege problemen met de koning van Frankrijk. Mijn koning, die zeer vredelievend is, voert tegen zijn zin oorlog tegen de Moskovieten. Er is een sterk leger op de been gebracht: wij hopen dat alles vruchtbaar en voorspoedig afloopt, en dat vragen we God in onze gebeden. Hoewel u denk ik al grondig kennis heeft gemaakt met mijn genegenheid voor u, heb ik besloten u daarvan met dit kleine geschenk een nog duidelijker bewijs te geven.Ga naar voetnoot2. Ik hoop dat niet zozeer de geringe afmeting van het cadeautje als wel het grote formaat van de vriendschap waar mijn geschenk uit voortkomt, u welkom zal zijn. Het ga u goed, beste Erasmus; zoals u mijn vriend bent, wees zo ook een vriend voor wie u bewonderen. Gegeven in onze burcht Bodzanczine, 26 april 1535 ad |
|