De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2982 Van Jacopo Sadoleto
| |
[pagina 365]
| |
en verankerd is. Hoe kom je erbij te vrezen dat je me gekwetst hebt door je moeite mijn geschriften te corrigeren, waarvoor ik je niet dankbaar genoeg kan zijn! Wees zo goed, beste Erasmus, mij niet te rekenen tot het soort mensen dat het slecht verdraagt kritiek en aansporingen te ontvangen; er kan mij geen dienst worden bewezen die me aangenamer is. Had ik je maar altijd als corrector en leermeester in de buurt; er is geen geluk zo groot dat ik het daarboven zou stellen. Als de geheiligde vriendschap, die tussen goede mensen zeer krachtig is, ons beider zielen met de band van de trouw heeft samengeknoopt, laat dan alsjeblieft nooit na mij aan te sporen en te berispen wanneer het je nodig lijkt; als we zouden samenleven, zou het vaker gebeuren dat dit nodig is dan je misschien denkt. Maar om je in staat te stellen dit ook in je afwezigheid te doen, ontvang je hierbij mijn commentaren die nu zijn uitgegeven en in afwachting zijn van jouw scherpzinnige beoordeling, niet met vrees, maar in de verwachting dat dit uiteindelijk zowel voor het werk als voor mij beter zal zijn, aangezien datgene waarop terechte kritiek zal zijn gekomen, elders een plaats zal krijgen in een betere, zuiverder vorm. Dat ik je al zo lang geen brief had geschreven, lag aan mijn beslommeringen en aan de nieuwigheden van onze tijd, die in hun onverwachtheid en verscheidenheid ook ons flink hebben geraakt, en bovendien aan de omstandigheid dat ik er weliswaar niet zeker van was, maar wel vreesde, dat je naar je landgenoten in de Nederlanden was vertrokken. Ik herinnerde me namelijk dat je me schreef dat je het vertrek daarheen tot de volgende lente zou uitstellen, en dat moment is al bijna negen maanden voorbij. Maar of ik je nu schrijf of niet, ik wil dat je er volkomen van overtuigd bent dat ik, hoewel je veel mensen hebt die je vereren, belang in je stellen en je genegen zijn, voor helemaal niemand van hen onderdoe, en veeleer durf te beweren dat niemand zoveel geeft om jouw welzijn en jouw faam als ik. Bovendien herinner ik me jou een andere keer te hebben gezegd dat ik, hoewel ik van bescheiden middelen leef, toch zou willen dat je deelhebt aan alles wat ik bezit; ik zeg dat nu opnieuw, en overeenkomstig de wetten van onze vriendschap bezweer ik je dat je alles wat ik heb, evenzeer als het jouwe moet beschouwen en zelfs, als daar nog iets bovenop kan, als zaken die in de eerste plaats en in het bijzonder van jou zijn. Mocht je ertoe besluiten de proef op de som te nemen, dan zou je daarmee het grootste bewijs leveren van je genegenheid voor mij. Ik hoop dat het onze vriend Amerbach goed gaat; doe hem mijn hartelijke groeten. Het ga je goed, mijn zeergeleerde en allerbeste Erasmus, en stel mij er bij de eerste gelegenheid van op de hoogte dat je nu verzekerd bent van een juiste opvatting over mij, zodat ik het onbehagen dat ik aan je brief heb overgehouden, zo snel mogelijk uit mijn gemoed kan verdrijven. Nogmaals, het ga je goed. 9 december 1534 |
|