2977 Van Johann von Botzheim
Überlingen, 20 november 1534
Gegroet, mijn zeer vermaarde leermeester. Enkele onbekenden uit Ingolstadt hebben mij bijgaande briefGa naar voetnoot1. gezonden om aan je door te sturen, omdat ze begrepen dat ik bijzonder op je gesteld ben. Ik was daar graag toe bereid. Uit een aan mij gerichte brief van Nikolaus Winmann heb ik opgemaakt dat hij niet gespeend is van letterkundige gaven en jou ten zeerste is toegedaan. Om die reden heb ik er een nieuwe vriend bij. De brievenGa naar voetnoot2. die je me onlangs hebt gestuurd, heb ik met genoegen doorgelezen. Op het ogenblik doen allerlei vage geruchten de ronde: over de stad Rhodos die bezet is door Andrea Doria,Ga naar voetnoot3. over de aankomst van de keizer, over de Franse koning die naar verluidt zijn steun heeft toegezegd tegen de lutherse vorsten en steden. Men zegt bovendien dat de graaf van Nassau,Ga naar voetnoot4. vergezeld door een zeer talrijke ruiterij, bij koning Frans van Frankrijk is geweest, die hem met grote verwachtingen heeft laten vertrekken. De Hongaren scharen zich achter Ferdinand en bieden hem zijn hele koninkrijk aan. Naar ik hoor, worden overal legeraanvoerders in stelling gebracht en andere zaken die voor een oorlog nodig zijn, zowel door de onzen als door de aanhangers van de sekten. Moge Christus aan dit alles een heilzame afloop geven. Dat uwe excellentie goed mag zorgen voor haar gezondheid, die een onvergelijkbare schat is voor alle geleerden.
Uit Überlingen, 20 november 1534
De jouwe, voor wat hij waard is, Johann von Botzheim
Aan de heer Erasmus van Rotterdam, beroemdste van alle theologen en weergaloze redenaar, zijn heer en in alle opzichten te eerbiedigen leermeester. Te Freiburg