2974 Van Pierre du Chastel
Metz, 4 november 1534
Gegroet. Ik zou me ervoor schamen en het zelfs niet aandurven, hooggeachte heer, tegenover u terug te vallen op mijn oude manieren en mijn vroegere gewoonte te schrijven, als u mij niet altijd iemand had geleken aan wiens inschikkelijkheid nooit hoeft te worden gewanhoopt (vooral niet door een man die zich betert) en van wie ik denk dat hij bijna uit eigen beweging vergeving schenkt. Hier komt nog bij dat de zaak zelf er in zekere zin voor zorgt dat er ruimte voor een verontschuldiging moet zijn.
Ik zal openlijk spreken en niet langer langs omwegen. Ik kan niet voorbijgaan aan wat, als het geen nalatigheid is, dan toch zeker mijn onbeschaamdheid moet heten, namelijk dat ik bijna anderhalf jaar lang zo krankzinnig en lui ben geweest dat ik noch in brieven, noch in woorden, noch door enig ander dienstbetoon heb laten blijken dat ik uw assistent ben geweest. Maar als dit in een uiteenzetting moet worden toegelicht, zal dit een langere brief van mij vergen, of zal ik het persoonlijk vertellen aan degene aan wie ik, als er sprake is van enig verzuim, dit alles zal opbiechten. Ik ben helemaal niet afkerig van Freiburg, maar durf toch niets met zekerheid te beloven, om te voorkomen dat ik me, als het geen doorgang zou vinden, zou beladen met de schande van lichtzinnigheid en zelfs van onbetrouwbaarheid. Ik sta al op het punt uit te vliegen en in Leuven wordt mij een nest aangeboden. Als dit gebeurt, zal ik voortaan beter op mijn verplichtingen letten dan ik gewoon was. Italië lacht me zeer toe, als daar tenminste geen ernstiger onrust ontstaat, al lijkt mij dat de nieuwe toestand hier tot van alles kan leiden. Waar ter wereld ik me ook zal bevinden, ik zal altijd iemand zijn aan wie u met het