De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2966 Van Ambrosius Pelargus
| |
[pagina 348]
| |
en bewonderenswaardige ouderdom. Het klimaat is bijzonder aantrekkelijk en ik merk dat het geschikter is voor mijn broze lichaam dan dat van Freiburg. Ik kan nauwelijks onder woorden brengen hoezeer de plaatselijke bevolking me bevalt; eerlijker mensen bestaan er bijna niet. Als ik hier word vastgehouden, ‘door een aangename voetboei’Ga naar voetnoot1. gekluisterd, hoop ik dat ik een trouwe medewerker van Christus zal worden en mij naarstig voor hem zal inspannen. De stad wordt nagenoeg omringd door dichtbij oprijzende bergen, deels in cultuur gebracht en deels met bossen overdekt, en nergens is er een vrij uitzicht. Ceres en Bacchus genieten hier een overvloedige vruchtbaarheid. De Moezelwijnen zijn dan ook voortreffelijk, zonder twijfel vergelijkbaar met Rijnwijn en soms zelfs beter. Behalve snoeken en baarzen bevat de Moezel bijna geen vissen van een betere soort. Maar de markt biedt schapen-, rund-, kalfs-, rams- en varkensvlees in overvloed, dat bij mij ten zeerste in de smaak valt. Het land is rijk aan alle soorten gewassen. Het staat hier vol met knolrapen, erwten, komkommers, pompoenen, augurken en kikkererwten. Ik eet mijn uien niet alleen, maar snuif ze ook op, om dat spreekwoord te gebruiken.Ga naar voetnoot2. Maar de voornaamste lekkernij van de mensen hier zijn bonen. Deze voedselsoort is hier zeer goedkoop. Hiermee vullen ze hun buik tot barstens toe. Ze zeggen dat het eten van bonen tegen alle soorten ziekten helpt. Vandaar dat hier voor artsen niets te doen valt. Ze beweren zelfs dat er in bonen iets goddelijks zit. Want met bonen kiezen ze ook koningen en maken ze die zelfs, tijdens Driekoningen. Ik ben vastbesloten voortaan een pythagoreïsch leven te leiden, dat wil zeggen volledig van bonen af te zien. Want in de tijd dat ik hier woon, heb ik intussen zoveel bonen verorberd dat ik het gevaar loop helemaal in een boon te veranderen. Er is hier een universiteit, weliswaar van geringe faam, maar ze kan met weinig moeite weer tot bloei worden gebracht. In elk geval begunstigt de vorst van TrierGa naar voetnoot3. de waardevolle studies ten zeerste en is hij er volop mee bezig de wetenschap in Trier weer op peil te brengen. Hij doet dit uit eigen beweging, zonder dat iemand hem daartoe aanzet; wat denk je dan niet dat hij zou doen als jij, zoals men zegt, een dravend paard de sporen geeft?Ga naar voetnoot4. Geloof mij: je zou iets doen waarvoor alle geleerden buitengewoon dankbaar zouden zijn. Want er heerst algemeen goede hoop dat de inspanningen van de vorst voor onze universiteit gunstige gevolgen zullen hebben. In al mijn gebeden vraag ik erom door jou bij hem te worden aanbevolen, ook al heeft hij allang genegenheid voor mij opgevat. Je zou dit met een beknopte brief | |
[pagina 349]
| |
kunnen doen. Zijn naam is Johann. Hij is een man met een beschaafd voorkomen en van een ronduit heroïsche gestalte, minzaam en welgemoed, met een scherpe geest en een rustig, zachtaardig karakter. Je zou zeggen dat hij een tweede Salomo was, zo vredelievend is hij. Want in zijn onwankelbare grootheid van geest heeft hij het onder druk van de omstandigheden niet gemakkelijk. Ik kan nauwelijks onder woorden brengen hoe hij op alle mogelijke manieren (want hij is een bezonnen man) de belangen van de staat dient, en hoe fraai hij, zoals men zegt, het Sparta opluistert dat hij verkregen heeft.Ga naar voetnoot5. Want het machtsgebied dat hem door Gods wil ten deel is gevallen, maakt hij aldoor schitterender en welvarender. Hij herstelt de kastelen die zijn voorgangers in hun nalatigheid hebben verwaarloosd en verfraait ze met prachtige bouwwerken. Overigens is het mijn grote wens, allerbeste Erasmus, dat je ons de Septuagint, die door een of andere onbekende op zeer ongelukkige wijze is vertaald, zult schenken in het Latijn. Al weet ik al wat je zult antwoorden, namelijk dat je je hebt voorgenomen na een Ilias van zware lasten eervol ontslag te nemen. Ik weet maar al te goed, zeergeleerde Erasmus, dat jij je eervolle ontslag allang hebt verdiend. Maar het zal je niet eerder worden gegeven dan nadat je de laatste hand hebt gelegd aan dit heilige werk. Want tot het zover is, zal ik je aansporen en er zelfs op aandringen te volbrengen wat iedereen wenst die de heilige letteren liefheeft. Alle geleerden die ik hier tegenkom, zijn zeer op je gesteld. In de eerste plaats wel de arts Simon,Ga naar voetnoot6. een buitengewoon ontwikkeld en vriendelijk man, wiens achternaam me op het ogenblik niet te binnen wil schieten. Omdat hij jou ten zeerste is toegenegen heeft hij ook met mij nauwe vriendschapsbanden aangeknoopt. Het ga je goed, Erasmus naar wie ik zo verlang, en zorg er vooral voor dat, mocht het mij niet gegeven zijn naar Freiburg terug te keren, brieven van jou hierheen snellen. Breng mijn groeten over aan onze gemeenschappelijke vrienden Baer en Glareanus. Ondersteun met jouw weldaden de arme, maar God zeer welgevallige meisjes die vroeger aan mijn zorgen waren toevertrouwd. Ik weet dat niets van wat je aan hen besteedt, voor jou verloren zal gaan. Nogmaals vaarwel. Trier, 1534. 1 september |
|