De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2961 Aan Justus Decius
| |
[pagina 339]
| |
ben ze nog niet het hele werk kunnen voltooien; als God het wil, zal het met de voorjaarsbeurs uitkomen. Al lange tijd ben ik bezig met de Ecclesiastes, maar op een of andere manier ontbreekt het me aan inspiratie. Elke keer dat ik het werk ter hand nam, legde ik het weer weg omdat Minerva nauwelijks wilde meewerken.Ga naar voetnoot5. Het eerste boek heb ik klaar, aan een tweede en derde ben ik begonnen, want ik heb besloten het met drie te voltooien. Het eerste boek heeft een meer dan behoorlijke omvang, de volgende twee worden langer, vrees ik. Als God me tijd van leven en een redelijke gezondheid geeft, zal het uiterlijk in de herfst van volgend jaar verschijnen. De bisschop van LincolnGa naar voetnoot6. in Engeland dringt er al jaren bij mij op aan dat ik aantekeningen bij De civitate Dei van Augustinus uitgeef. De Spanjaard Vives heeft zich deze taak toegeëigend en het is een immens karwei, want niemand laat zich moeilijker lezen dan Augustinus, vooral als het gaat om de werken die hij met voldoende tijd en grote aandacht heeft geschreven. Ik heb het geprobeerd, om een vriend een genoegen te doen, maar het stond me tegen. De bisschop aanvaardde geen enkele verontschuldiging en stuurde me enkele jaren lang uit eigen beweging vijftien angelotten toe, daarna twintig. Ik heb hem geschreven mij niets te sturen, omdat ik niet kon leveren wat hij wilde. Tot zover de studie. Jij hebt bepaald geen hoge dunk van Brabant. Nergens leeft men in grotere welvaart. Als het om de geleerdheid gaat: nergens vinden mijn boeken grotere aftrek. Hier heb ik een gerieflijk huis dat mijn eigendom is en ruimte biedt aan velen, maar er zijn diverse omstandigheden die me aansporen hiervandaan te verhuizen, als dat zou gaan. Maar hoe zou het moeten, nu ik al zes maanden nauwelijks een voet buiten de deur heb durven zetten? Sommigen raden mij af naar Brabant terug te keren omdat de franciscanen aan het hof almachtig zijn, een slag mensen dat mij uiterst vijandig is gezind en geliefd is bij de keizer. Koningin Maria is voor ons land veeleer een pleegdochter dan een voogdes. De graaf van Hoogstraten, beter bekend als Montigny,Ga naar voetnoot7. is op de hand van de franciscanen of doet alsof, met het oog op de keizer. De kardinaal van LuikGa naar voetnoot8. is een vriend, maar van een twijfelachtige soort. De aartsbisschop van Palermo,Ga naar voetnoot9. de grootkanselier, is een mooiprater, maar heeft veel invloed als het op onderhandelen aankomt. Maar zolang ik afwezig ben, schiet ik er elk jaar 150 dukaten bij in. Ze hebben namelijk besloten niets uit te betalen als ik niet terugkeer. | |
[pagina 340]
| |
In Doornik hebben we Pierre Barbier, deken van de kathedraal, die zich een zodanige vriend betoonde, of deed alsof, dat ik hem tien levens had durven toevertrouwen; tot dusver is hij een vriend in zijn uitlatingen, maar uitermate doortrapt in financiële aangelegenheden. Eens heeft hij honderd carolusguldens achtergehouden van mijn keizerlijke toelage, dat wil zeggen een derde. Ik had geen enkele twijfel aan zijn betrouwbaarheid. Na zijn terugkomst wrong hij zich in bochten om uitvluchten te zoeken en ontkende hij uiteindelijk dat hij het bedrag had ontvangen. Toen hij in Rome was om van Adrianus zijn dekenaat los te krijgen, schreef hij aan een kanunnikGa naar voetnoot10. te Doornik, eveneens Fransman, theoloog en mijn beste vriend als het op zijn woorden aankomt, dat hij het geld over zes maanden had afgehouden van mijn toelage en schreef hij aan de ontvanger van mijn jaargeld,Ga naar voetnoot11. die de betalingen verzorgde, dat ik hem daarvoor toestemming had gegeven. Dat geld had hij nodig om zijn dekenaat te verkrijgen, iets dat veelal gepaard gaat met de nodige strijd. De ontvanger van mijn jaargeld, een eerlijk man, stuurde me de eigenhandig geschreven brief van Barbier om zich te verantwoorden. Toen ik de toedracht begreep, deed ik mijn beklag bij Barbier die toen in Rome verbleef (hij was namelijk secretaris van Adrianus). Hij antwoordde dat het buiten zijn medeweten was gebeurd; zijn brief heb ik doorgestuurd aan de ontvanger van mijn jaargeld, zodat die kon zien wat een theoloog onder betrouwbaarheid verstaat.Ga naar voetnoot12. Toch schaamde Barbier zich nergens voor. Toen hij naar zijn land terugkeerde, deed hij enkele betalingen; spoedig daarna begon hij allerlei listige, maar honingzoete smoezen te verzinnen. Je zou gedacht hebben dat hij een advocaat was, geen theoloog. De ontvanger van mijn jaargeld, die de prebende bezit, verontschuldigde zich tegenover mij in een brief met de uitleg dat Barbier hem 400 gulden was verschuldigd op grond van een lening, en dat hij met Barbier was overeengekomen dat de betalingen aan mij voorlopig werden opgeschort, totdat hem de schuld zou zijn betaald. Hij zei me dat hij niets van Barbier te hopen had, omdat die ook schulden had bij vele anderen; en dat ik, als ik er een rechtszaak van wilde maken, hem niet kon aanklagen, maar bij Barbier moest zijn. Als een Proteus nam Barbier alle mogelijke gedaanten aan en in zijn laatste brief antwoordde hij dat hij mij gegeven had zoveel hij kon en op het ogenblik niet nog meer kon geven. Intussen strijkt hij elk jaar een mij toekomend bedrag van 130 gulden op, mij stilletjes uitlachend, want het document met betrekking tot mijn jaargeld heb ik nooit gezien, aangezien ik ten volle vertrouwde op een der- | |
[pagina 341]
| |
gelijke vriend, die mij van harte genegen leek te zijn. Nu heeft hij volgens mij dat document gewijzigd en zich geheel aan de Mammon gewijd. Wat ik uit Engeland moet verwachten, weet ik niet. De nieuwe aartsbisschopGa naar voetnoot13. heeft mooie beloften gedaan en een deel van mijn jaargeld uit eigen beweging toegestuurd. Maar naar ik hoor, verandert men er van godsdienst en door heel Duitsland gaat het gerucht dat de koning van Engeland is vermoord door de zoon van de hertog van BuckinghamGa naar voetnoot14. die door de koning is onthoofd. Ik vermoed echter dat dit gerucht een verzinsel is, evenals het gerucht over de dood van de paus. Daarentegen is het maar al te waar dat drie van de beste en geleerdste mannen van heel Engeland al lange tijd in de gevangenis zitten: John Stokesley, bisschop van Londen, John Fisher, bisschop van Rochester, en Thomas More, voormalig kanselier van het koninkrijk.Ga naar voetnoot15. Ik heb enkele dagen geleden een van mijn assistenten uitgezonden die uit Engeland betrouwbaar nieuws moet overbrengen, maar ik denk dat hij niet naar Engeland zal gaan als het gerucht over de moord op de koning waar is. Hertog Ulrich van Württemberg heeft Duitsland veel schrik aangejaagd, maar de storm is eerder geluwd dan men gedacht had. Hij heeft wat hij wilde, met toestemming van de keizer en van Ferdinand. Het probleem van de sekten grijpt dagelijks verder om zich heen. In Augsburg is op gezag van beide stadsraden aan alle katholieke predikers het zwijgen opgelegd; de zwinglianen hebben zich gevestigd in de kerken die onderhorig zijn aan de stadsraad; de mis en alle ceremoniën zijn afgeschaft. In drie kapittelkerken en in de kloosters zijn ze nog toegestaan, met uitzondering van de preek en het luiden van de klokken. Bijgevolg trekt de geestelijkheid weg, samen met veel zeer rijke burgers. De bisschop,Ga naar voetnoot16. een man die mij zeer dierbaar is, heeft zich uit de voeten gemaakt, naar men denkt om nooit meer terug te keren. De zwinglianen en de lutheranen doen nu alsof ze het eens zijn over het sacrament van de eucharistie, zodat ze sterker staan. Neder-Duitsland wordt overspoeld door wederdopers zoals vroeger Egypte overspoeld werd door kikkers en sprinkhanen. Ze zouden het hele land hebben bedolven als men niet oplettend was geweest en hun een halt had toegeroepen. Veertig schepen zijn aangehouden; velen zijn onthoofd, sommigen verbrand, enkelen in de zee verdronken; het is een vervloekt slag mensen. Münster, de hoofdstad van Westfalen, wordt nog belegerd. In de stad zijn de wederdopers de baas. Wat voor bewind zij hebben gevestigd, kun je opmaken uit de notitie die ik je toestuur.Ga naar voetnoot17. | |
[pagina 342]
| |
Nog een andere soort ketters heeft de kop opgestoken. Ze beweren dat Christus alleen maar een mens was en dat de Heilige Geest geen substantie is, maar slechts de beweging van een vrome geest.Ga naar voetnoot18. Deze ketterij lijkt te zijn ontsproten aan de theologie van de Sorbonne. Ze hebben een opzienbarend begin gemaakt; hoe het zal aflopen, weet ik niet. God zal, als hij zal willen, alles tot een goed einde brengen. Je weet waarschijnlijk dat Béda, die tegen mij heeft geschreven, zich al geruime tijd in een bijzonder naargeestige gevangenis bevindt en daar, naar men denkt, altijd zal blijven, wegens ik weet niet wat voor uitlatingen of geschriften die de koning en diens zuster hebben gegriefd. Na hem is ook een ander vastgezet, maar dan in een gevangenis van een eerzamere soort. Zijn naam is Nicolas Le Clerc; of hij is vrijgelaten, weet ik niet. Gérard Roussel, die aan de Sorbonne voor ketter en lutheraan werd uitgemaakt, is bij rechterlijk vonnis vrijgelaten en heeft bovendien een bisdom verkregen. Als je je niets aantrekt van rondzwervende lieden, loof ik je wijsheid, want dagelijks hoor ik en verneem ik uit brieven wat voor streken zij hun vrienden leveren. Hermann von dem Busche, die ik nooit zelfs maar met een gebaar of een blik heb gekwetst, maar juist met vele diensten heb geholpen, is zodra hij Bazel had verlaten in Heidelberg met zoveel venijn tegen mij tekeergegaan alsof ik zijn moeder en zijn grootmoeder had vermoord. Hij heeft een dolzinnig boek geschreven dat hij aan ingewijden voorleest. Hetzelfde deed hij in Hessen, nadat hij gedwongen was Heidelberg te verlaten wegens zijn opruiende taal. Omdat hij ook de Hessenaren de keel uithing, verhuisde hij naar Münster. Waar hij nu is, weet ik niet. Agostino Steuco heeft als dank voor een vriendelijke aansporing een giftige brief uitgebracht die helemaal bij een monnik past, vol evidente leugens van begin tot eind. De franciscaan Nikolaus van Herborn,Ga naar voetnoot19. commissaris benoorden de Alpen (een echte hoogwaardigheidsbekleder, zoals je hoort), heeft preken voor de vastentijd uitgebracht, een volkomen zouteloos werk, met geen ander doel dan mij een aantal stompzinnige beledigingen naar het hoofd te slingeren. Misschien zal ik hem met een brief van repliek dienen, als ik het hele werk te pakken krijg. Aan veel zaken van minder belang ga ik nu voorbij. Om al deze dingen te verdragen is geen geringe hoeveelheid wijsbegeerte nodig, vooral omdat iemand die boeken schrijft, daarvoor niet alleen de han- | |
[pagina 343]
| |
den vrij moet hebben, maar ook over een wakkere geest moet beschikken. Maar het is dwaas van mij jou lastig te vallen met deze klachten. De smaakvolle, verstandige, welsprekende en vriendelijke brief van zijne excellentie de bisschop van KrakauGa naar voetnoot20. was voor mij een grote troost. Iedereen antwoord geven gaat niet, maar ik ben in elk geval vervuld van erkentelijkheid en tot elke dienst bereid, als hij me iets zou opdragen. Ik zal Antonin schrijven. Doe zijne excellentie Krzycki mijn beleefde groeten. De heer Jan Łaski ben ik bijzonder genegen; voor hem heb ik geen nieuws om over te schrijven, want ik heb geantwoord op zijn laatste brief.Ga naar voetnoot21. Doe de groeten aan de hooggeachte heer Sewerijn Boner, wiens zoon intussen in Bologna verblijft met Anselmus, die hierheen dreigt terug te komen na Brabant te hebben doorkruist. Spreek met geen woord over een beloning,Ga naar voetnoot22. ik ben er niet begerig naar. Ik beschouw die uiterlijkheden allang als zaken die mij niet toebehoren; ik zal ze immers weldra achterlaten. Jan van Campen is bij Aleandro in Venetië. Van alle kanten verschijnen boeken die door deze of gene geschreven zijn en die men niet geheel terzijde mag laten, om te voorkomen dat de drukkers sterven van de honger. Er is een of andere Sileziër, Georg von Logau, die zichzelf voor een dichter en een ciceroniaan houdt; hij heeft tegen mijn Ciceronianus geschreven, maar op bijzonder zouteloze wijze. Het boekje is nog niet gedrukt, maar in Rome gaat het onder de mensen allang van hand tot hand, nu ook in Pavia. Ik zou willen dat het gedrukt werd, maar toch zal ik er niet op antwoorden. Je krijgt een breedsprakige brief, maar tegen een zeer goede vriend praat ik er graag op los. Het ga je goed. Gegeven te Freiburg im Breisgau, 22 augustus 1534 Erasmus van Rotterdam, eigenhandig |
|