2960 Van Justus Decius
Krakau, 21 augustus 1534
Gegroet. Ik had me voorgenomen uitgebreid met je te spreken en je laatste briefGa naar voetnoot1. te beantwoorden, maar terwijl ik lange tijd wachtte op kooplui die naar de beurs van Frankfurt gingen, werd ik overvallen door onverwachte rampspoed: mijn oudste dochter, die mij buitengewoon dierbaar is omdat ze alle mogelijke kwaliteiten bezit en mij binnenkort grootvader zou maken, ligt ten gevolge van een ernstige ziekte, waartegen de artsen niets kunnen uitrichten, op sterven.Ga naar voetnoot2. Antonin heeft hier alle deskundigheid aan de dag gelegd waarover hij beschikte, met zoveel goede zorgen dat niemand het beter zou kunnen, maar zo heeft God het beschikt, die mij een voorbeeldige dochter heeft gegeven en nu zijn geschenk eveneens volgens zijn recht terugvordert. Mijn gerechtvaardigde verdriet, dat ik in mijn machteloze vaderlijke liefde niet te boven kan komen, maakt, beste Erasmus, dat ik het hierbij laat. Ik heb WilhelmGa naar voetnoot3. geschreven wat hij je nu moet toesturen. En het ga je goed.
21 augustus 1534. Te Krakau
Je Justus Ludovicus Decius, secretaris van de koning, eigenhandig