De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 331]
| |
2957 Van Viglius van Aytta
| |
[pagina 332]
| |
maatregelen nam om die bezeten en oproerige sekte tegen te gaan. Toen hij inzag dat het oproer van de burgers niet op een andere manier kon worden bedwongen, liet hij snel de ruiterij aanrukken en bezette hij alle wegen waarlangs gewoonlijk levensmiddelen naar de stad worden vervoerd, en nadat hij met de naburige vorsten had overlegd, rekruteerde hij een leger van twaalfduizend infanteristen waarmee hij onmiddellijk een beleg sloeg rondom de stad. De meeste eerzame burgers waren deels tevoren al de stad ontvlucht, deels bij het begin van het beleg verjaagd. Omdat zij namelijk weigerden zich opnieuw te laten dopen, hun bezittingen gemeenschappelijk te maken en met volledig nieuwe opvattingen in te stemmen, werden ze door de tegenpartij tot de rangen van de vijand gerekend. Het zou lang duren als ik volledig zou vertellen hoe de bloeiende stad van lieverlede in die rampzalige toestand terechtkwam en de hele Ilias van het langdurige beleg zou weergeven. En veel van het gebeurde is werkelijk zo verbazingwekkend en vreselijk dat de deerniswekkende ondergang van de stad voor andere steden een waarschuwing kan zijn en ze kan leren een grens te stellen aan hun waanzin. Tijdens de noodlottige boerenopstand die in het jaar 1525 bijna heel Duitsland overspoelde, viel als het ware het voorspel te zien van de huidige onlusten. Ook toen begonnen ze in Münster namelijk grieven te verzamelen tegen de geestelijkheid en werden onder dat voorwendsel de stedelijke kloosters lastiggevallen door de brutaalste en kwaadaardigste lieden uit het volk, die daar in de ochtend op dwingende wijze om hun ontbijt vroegen, zodat hun toen de naam van soepetersGa naar voetnoot2. werd gegeven. Het stadsbestuur deed veeleer pogingen die schaamteloosheid te beteugelen dan dat het erin slaagde. Hierom verlieten de kanunniken van de hoogste orde,Ga naar voetnoot3. die daar in hoog aanzien stonden, met grote verontwaardiging de stad en bleven ze vervolgens bijna een heel jaar weg. Uiteindelijk werd de zaak geschikt door toedoen van de aartsbisschop van Keulen,Ga naar voetnoot4. wiens broerGa naar voetnoot5. destijds aan het hoofd van de kerkgemeenschap van Münster stond. Maar nadat het zaad van de opstand eenmaal was uitgestrooid, woekerde het van dag tot dag verder, vooral nadat werd toegestaan dat om het even welke boeken ongestraft mochten worden ingevoerd en gelezen, en het stadsbestuur, hetzij uit afkeer van de geestelijkheid, hetzij om het volk te behagen, de ongeremde vrijheid door de vingers zag die de predikers zich veroorloofden. Degenen die begonnen waren met het lutheranisme, dat gemakkelijk weerklank vond bij het volk, vervielen uiteindelijk, door veelvuldige leerstellige vernieuwingen, | |
[pagina 333]
| |
tot de afschuwelijke sekte van de wederdopers, die niet maar één simpele dwaling in zich draagt, maar als het ware een poel is van alle mogelijke ketterijen. De voornaamste aanstichter is Bernhard Rothmann. Nadat hij enige tijd lager onderwijs had gegeven, werd hij uiteindelijk bevorderd tot het ambt van kapelaan in een of andere parochie in een buitenwijk. Vertrouwend op zijn welbespraaktheid, die groter is dan zijn geleerdheid, kieperde hij eerst uit eigen beweging de wagen om, zoals men zegt,Ga naar voetnoot6. en kreeg hij met gemak het volk achter zich dat naar revolutie neigde. Twee jaar geleden, rondom de inauguratie van de nieuwe bisschop, hitste hij dan ook het volk ertoe op alle ceremonies af te schaffen. Dit verliep niet zonder nieuwe opschudding en op dat moment was er al het voorspel van een oorlog. Maar de landgraaf van HessenGa naar voetnoot7. greep in, terwijl de vrijpostigheid van de predikers, die zich niets aantrokken van akkoorden en voorwaarden, van dag tot dag toenam, zozeer zelfs dat grote onenigheid ontstond onder dezelfde mensen die uit waren op een omwenteling en nieuwe opvattingen waren toegedaan. Sommigen kwamen namelijk tot bezinning omdat zij zagen dat de problemen die volgens hun klachten door de geestelijkheid waren veroorzaakt, anders werden, maar niet verdwenen; anderen bleven binnen de grenzen van de lutherse leer en weer anderen gingen over tot de leer van Zwingli. Toen Bernhard de Zwinglianen bijna voor zijn opvattingen had gewonnen, begon hij hun ongemerkt leerstellingen van de wederdopers op te dringen; hieraan voegde hij nog nieuwe, uiterst verfoeilijke zaken toe. Hij kreeg steun van een grote menigte pelgrims, vooral van Hollanders die hun vaderland waren ontvlucht en zich bij Bernhard aansloten als zijn helpers. Eén van hen werd, vanaf het begin van de onderhandelingen met de keizer, Kees Paap genoemd,Ga naar voetnoot8. omdat hij tevoren priester was geweest. Een ander kreeg, omdat hij uit afkeer van verspilling de gewoonte had te zeggen dat de verlichting in de kerken moest worden gedoofd, de bijnaam ‘Poest uit’,Ga naar voetnoot9. naar het woord dat hij daarbij gebruikte. Een derde was een zekere Rol. Deze vertrok omstreeks kerstmis naar Holland en Friesland met pamfletten van Rothmann die vol stonden met de bovengenoemde leerstellingen en daar veroorzaakte hij de beroering die ik hierboven heb vermeld. Maar de belangrijkste van al die lieden was een kleermaker die Jan van Leiden wordt genoemd. Deze man, die zich daar voordeed als een profeet, voerde de waanzin van het volk tot ongekende hoogte op. Nadat hij name- | |
[pagina 334]
| |
lijk alle eerzame burgers had verdreven, voerde hij een nieuwe staatsvorm in, kondigde hij wetten af en benoemde hij ambtsdragers op grond van een goddelijke openbaring, en tot nog toe heeft hij zijn bedrog van die lieden vrolijk voortgezet. Nu eens gaf hij de opdracht alle goud en zilver samen te brengen, dan weer alle kleren te verruilen, vervolgens van woning te wisselen, zodat niemand zou denken dat hij enig persoonlijk eigendom had. Af en toe geeft hij het bevel burgers terecht te stellen vanwege zeer lichte verdenkingen, onder het voorwendsel van een goddelijk gebod. Ze noemen de stad Jeruzalem en zichzelf Israëlieten. De stad was uitstekend voorzien van alles wat nodig was om haar te verdedigen, met grachten, een omwalling, muren en bolwerken, zoveel als geen enkele andere stad in Duitsland er had; bovendien was ze gevuld met een menigte buitengewoon misdadige en voor niets terugdeinzende schelmen. Ze hebben zich inderdaad met uiterste krachtinspanning en grote onverschrokkenheid verdedigd, zoals blijkt uit de lange duur van het beleg; hadden ze dit om een rechtvaardige zaak gedaan, dan hadden ze op grond van hun moed eeuwige roem verdiend. Onze soldaten daarentegen waren niet alleen bijzonder krachteloos en onverschillig door de overdadige toevloed en beschikbaarheid van proviand en alle andere benodigdheden, maar ook (zoals het nu eenmaal gaat) niet volkomen of oprecht afkerig van die nieuwe opvattingen. De hertog van Kleef en de aartsbisschop van Keulen dragen de kosten van de oorlog samen met onze bisschop van Münster. De aartsbisschop bevindt zich zelfs persoonlijk in het kamp en alle naburige vorsten geven steun aan onze zaak, want het gaat hier niet alleen om de religie, maar ook om de teloorgang van het rijk. Het is immers zeker dat als dit nest niet wordt verdelgd, hier een toevluchtsoord zal ontstaan voor alle slechte mensen en de onderdanen het juk van de vorsten zullen afwerpen. Op het gebied van de religie is het in de stad al zo ver gekomen dat men, met verzaking van het evangelie, uitdrukkelijk stelt alleen volgens de geest en de openbaring van de Allerhoogste te willen leven. Het ziet ernaar uit dat de overwinning aan onze partij zal toevallen en ik hoop dat het gerucht daarover op mijn brief zal vooruitlopen. Als God dat in zijn goedgunstigheid zal toestaan, zal ik mijn ambt met zoveel mogelijk kalmte op me nemen. Intussen breng ik in opdracht van de bisschop mijn dagen door in een klein stadje waar ik recht spreek, maar niet vaak, omdat iedereen nu bezig is met de oorlog. En over mijn salaris heb ik niets te klagen; zelfs in de huidige toestand zorgt mijn bisschop er nauwgezet voor dat het me wordt uitbetaald. Ik moest ergens aan beginnen, mijn waarde Erasmus, en in deze omstandigheden mag ik hopen op iets beters. De oorlog die aan de gang is, heeft ook Hermann von dem Busche van ons | |
[pagina 335]
| |
weggenomen. Nadat hij namelijk het plan had opgevat in Münster tot rust te komen, kwam hij daar hevig in aanvaring met Rothmann en andere lieden van dat slag. Na samen met anderen de stad te hebben verlaten, werd hij in Dülmen (waar ik nu verblijf) ziek van verontwaardiging en afkeer van de huidige onlusten en in april heeft hij zijn laatste adem uitgeblazen. Toen ik in Friesland was, smeekte Cammingha me onophoudelijk hem met jou te verzoenen. Ik probeerde hem voortdurend te overtuigen dat jij niet zozeer kwaad op hem bent, maar hij dat ten onrechte veronderstelt en ik heb hem uitgelegd met welke diensten het ons past Erasmus te eren. Als jij hem opnieuw jouw welwillendheid waard acht, zal hij niet snel iets doen dat slecht bij jou valt. Ik vraag dit met des te meer aandrang van je om te bewerkstelligen dat ons volk, dat jou zeer is toegewijd, geen zwartgemaakte namen in jouw vriendenalbum heeft staan. Ik beschouw namelijk jouw welwillendheid voor ons als een grote sier voor ons volk en acht mijzelf nergens gelukkiger om dan vanwege jouw vriendschap voor mij, die ik dagelijks meer waard probeer te zijn. Mijn armoede valt me dan ook alleen zwaar omdat ik je geen bewijs kan geven van mijn erkentelijkheid voor de diensten die je me hebt bewezen. Als de fortuin op een dag gelijke tred houdt met mijn inspanningen, zul je begrijpen dat ik dit in oprechtheid schrijf. Het ga je goed. Dülmen, 12 augustus in het jaar 1534 |
|