De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 19. Brieven 2751-2986
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2956 Aan Johannes Sinapius
| |
[pagina 329]
| |
Viglius heeft bij zijn terugkeer hier niets over jou verteld, wellicht omdat zich daartoe geen gelegenheid voordeed en hij overigens druk bezig was met de uitgave van de rechtskundige Institutiones in het Grieks en van zijn commentaar daarop. Zelfs Anselmus heeft in zijn brievenGa naar voetnoot4. aan mij met geen woord van jou gerept. Het is werkelijk heel vriendelijk van je, beste Sinapius, dat je me zo uitvoering bedankt omdat je bij de vermaarde arts Manardo je intrek hebt kunnen nemen. Ik was destijds afgemat van alle brieven en heb je in enkele woorden aanbevolen, en dat zonder al te veel aandacht. Je hebt het dan ook aan je eigen karakter te danken dat je bent toegelaten tot de huiselijke omgang met die man. Hiermee wens ik je van harte geluk, want ik denk dat er in onze tijd nauwelijks iemand is die meer ervaren is in de geneeskunde dan Manardo. Wat je voornemen betreft mij te vereren met de opdracht van een of ander werk van jou, is je bedoeling me niet minder aangenaam dan als je het werkelijk had gedaan. Het is heel goed van je dat je de gelegenheid die zich op een gunstig moment aandiende, allerminst voorbij hebt laten gaan maar meende van voren te moeten beetpakken, aangezien ze van achteren kaal was.Ga naar voetnoot5. FilenoGa naar voetnoot6. heeft zich hier nog niet laten zien. Jouw brief en die van de artsGa naar voetnoot7. heb ik via Hiernoymus Froben gekregen. Ik vermoed dat ze zijn bezorgd door de drukker Bebel, die nu opnieuw naar Italië is vertrokken. Doe Agostino Foglieta mijn groeten terug. De brief van de arts zal ik beantwoorden. Het was me zeer aangenaam dat je Celio Calcagnini terugriep in mijn herinnering; in de man gaan fatsoen en geleerdheid zozeer hand in hand dat je niet weet op grond waarvan je hem het meest moet waarderen. Manardo moet je uit mijn naam niet alleen de groeten terug doen, maar ook ervoor bedanken dat hij zich over je heeft ontfermd. Het behoort tot mijn bijzonder ongelukkige levenslot dat ik gedwongen word in verweerschriften de strijd aan te binden met een groot aantal slangen, maar dit is me liever dan dat ik velen met smaadschriften zou tergen. Nu is het zo dat onder de vele verweerschriften van Erasmus geen enkel smaadschrift voorkomt. Maar ik beantwoord niet iedereen. Ik heb gezwegen tegen VincentiusGa naar voetnoot8. en zijn dominicaanse hansworsten, evenals tegen de dominicaan Zichem,Ga naar voetnoot9. Scaliger en de franciscaan Nikolaus van Herborn,Ga naar voetnoot10. commissaris | |
[pagina 330]
| |
benoorden de Alpen. Je hoort geluiden over hun merkwaardige alleenheerschappij. Laatstgenoemde heeft in Antwerpen door zijn handlangers, in strijd met een edict van de keizer, preken voor de vastentijd laten uitgeven die zogenaamd in Keulen zijn gehouden, waarin geen geleerdheid is te vinden, geen welsprekendheid, geen oordeelsvermogen, geen vernuft en zelfs geen spoor van een vrome geest. Hij lijkt ze alleen te hebben uitgegeven om steeds opnieuw de befaamde uitspraken van de broeders in het rond te strooien: ‘Erasmus is de geestelijke vader van Luther’, ‘Erasmus heeft de eieren gelegd, Luther heeft de kuikens uitgebroed’, ‘Luther, Zwingli, Oecolampadius en Erasmus zijn de soldaten van Pilatus die Jezus hebben gekruisigd’. De keizer lijkt hen zeer te waarderen; van hun diensten wordt gebruik gemaakt om het zaad van het evangelie uit te strooien in de onlangs ontdekte gebieden. Ik had nooit gedacht dat Steuco over zoveel jeugdige onbezonnenheid beschikte. Ik heb de man op eerzame wijze een vermaning gegeven; zijn onstuimige en hooghartige geest kon wel iemand gebruiken die hem terechtwees. Voor mijn vriendelijke aansporing kreeg ik van hem een briefGa naar voetnoot11. terug vol evidente leugens, maar hij voegde balsem toe voor de wonden: alsof hij - hoewel hij in zijn boeken tegen Luther, sprekend over de Duitsers, zo vaak terugkomt op de aangeboren wildheid van het volk, de aloude barbarij van het volk, de onmenselijkheid van de natie enzovoort - toch meent dat die wonden keurig met balsem zijn verzacht als hij ontkent dat hij iets gezegd heeft ten nadele van de natie, waar hij een hoge dunk van heeft. De onbeschaamdheid van een ware monnik! Wat er met Luther gebeurd is, weet ik niet. Zonder zelfs maar met een enkel woord door mij te zijn getart, heeft hij een zo dolzinnige brief uitgegeven dat die zelfs hevige weerzin wekt bij degenen die zijn sekte zijn toegedaan, en bovendien dreigt hij met zijn vonnis over mij. Wat nog te zeggen? Hier is zonder meer sprake van een noodlottige ziekte. De wederdopers hebben Neder-Duitsland in zulke grote aantallen overspoeld dat het nauwelijks valt te geloven. Vijftig schepen zijn aangehouden, zestig tot zinken gebracht. Over de rest wordt nog beraadslaagd. In Münster, de hoofdstad van Westfalen, strijden ze tegen een belegering door de bisschop en de hertog van Gulik.Ga naar voetnoot12. Ze hebben een Henoch, een Elia en andere profeten die voorspellen dat de wereld bij de komende vasten ten onder zal gaan. Het ga je goed. 31 juli 1534. Jouw brief had ik enkele dagen geleden ontvangen Erasmus van Rotterdam, eigenhandig |
|